EB64 Punter

EB64 PunterIn juni 1910 kocht vishandelaar Gerrit van der Heide 'voor weinig geld' in Bunschoten een grote botter, die bestemd was als koopschuit. Het vaartuig werd geregistreerd onder het nummer EB 64. Enkele jaren later -in 1915- kocht Van der Heide zelfs een tweede koopschuit (EB 50). Het bezit van twee schepen duurde slechts enkele jaren. In 1918 besloot Gerrit van der Heide de EB 64 te verkopen aan de Volendammers Pieter en Dirk Visser (VD 90). Niet lang daarna werd de botter doorverkocht aan Gerrit Ruizendaal uit Bunschoten (BU 152).

Hannes Broekhuizen

In juni 1918 kreeg Hannes Broekhuizen (1854-1929) het vacante nummer EB 64. Tot dat jaar had Broekhuizen gevist op een bons (EB 25). In verband met zijn leeftijd besloot Hannes Broekhuizen (De Rotte) walvisser te worden. Zijn zoon Hannes werd schipper op de bons. Broekhuizen Sr. viste met een grote punter hoofdzakelijk met zijden botnetten in de nabijheid van de kustlijn. Steven Westerink (Hartepitjen) was in zijn jonge jaren enige tijd knecht op de EB 64. Uit verhalen is bekend dat ze samen eens elf houtingen in de botnetjes hebben gevangen. Hannes, zoon van Aart Broekhuizen (EB 30) en Aaltje de Beer, viste tot vlak voor zijn dood -op 15 april 1929- op de Zuiderzee. Uit de registers blijkt dat Broekhuizen Jacob ten Hoope en Willem Aart de Ridder (De Kamerling) enige tijd als knecht heeft gehad. De punter werd in 1929 gesloopt.

Johannes Stoffer

In juni 1929 werd het nummer EB 64 uitgegeven aan Johannes (Hannes) Stoffer. Hij had van de gemeente Elburg een 'sloep' gekocht, waarmee hij als walvisser voornamelijk op bot en aal viste. Zijn 'boot' stond vanaf 1931 geregistreerd onder het nummer EB 54. Johannes Stoffer was in Elburg bekend onder zijn bijnaam 'Hannes de Kuch'. Johannes werd geboren op 26 juli 1879. Hij was een zoon van Gerrit Stoffer (dagloner) en Grietje Broekhuizen. In de periode 1893-1910 was hij vissersknecht. Daarna werkte hij zeven jaar in Borbecke (Duitsland). Vanaf 1917 was Stoffer afwisselend knecht bij diverse Elburger vissers. Daarnaast was hij werkzaam als 'rookersknecht'.

Bedrijfsmiddelen

Uit een bewaard gebleven document van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet blijkt dat Johannes Stoffer op 22 december 1932 over de volgende bedrijfsmiddelen beschikte:
'28 aalkubben
12 spleet hoekwant
1 zegen
2 span zeilen
1 anker
touwwerk'

In 1937 beëindigde Hannes Stoffer de visserij. Het 'nummer 64' was vanaf dat moment tijdelijk vacant. Stoffer stierf op 28 augustus 1966 op 87-jarige leeftijd. 

Hannes Broekhuizen

In november 1938 kocht Hannes Broekhuizen (1890-1961) een oude botter in Bunschoten. De schuit kreeg hetzelfde nummer (EB 64) als dat zijn vader in het verleden ook had gehad. Hannes Broekhuizen was vanaf zijn jonge jaren betrokken bij de visserij. Hij trouwde op 10 januari 1918 met Aartje Engeltjes, dochter van Lubbertus Engeltjes (landbouwer) en Grietje van Triest. In hetzelfde jaar werd Broekhuizen schipper op de bons van zijn vader (EB 25). Maar twee jaar later beëindigde Broekhuizen (voorlopig) de visserij.

Emigratie

Vanwege de slechte resultaten in de visserij en de plannen tot droogmaking van de Zuiderzee hadden Hannes Broekhuizen met zijn vrouw en dochtertje Hendrika (Heintje) in 1920 besloten te emigreren naar de Verenigde Staten. Het jonge gezin kon onderdak krijgen bij een tante. Broekhuizen kwam er echter snel achter dat de situatie in Amerika mooier was voorgespiegeld dan de werkelijkheid was. Nog in hetzelfde jaar, op 15 oktober 1920, werd in Orange City (Iowa) Lubbertus (Lub) Broekhuizen geboren. Hannes Broekhuizen pakte in de nieuwe wereld van alles aan. Hij werkte onder andere enige tijd bij een boer. In 1924 keerde het gezin echter terug naar Nederland.

Koopschuit

In Elburg hervatte Broekhuizen de visserij. Na eerst een periode knecht te zijn geweest bij verschillende vissers, werd Hannes Broekhuizen schipper op 'de koopschuit van de venters' (EB 70). Vervolgens was hij in de dertiger jaren schipper op de aak (koopschuit) van Van der Heide.    

Eigen schuit

Hannes Broekhuizen viste vanaf november 1938 met zijn zoon Lub als knecht. Vlak voor zijn plotselinge dood vertelde Lub Broekhuizen (1920-1985) in een interview over de aankoop van de schuit van zijn vader: 'Voordat ik bij het vissen kwam, ben ik eerst nog een half jaar timmermansknecht geweest. Daarna ben ik mee naar zee gegaan. Ik weet nog dat ik erg zeeziek ben geweest en dat ik het advies kreeg veel te eten. In die jaren ben ik onder andere bij Hendrik Bokhorst (EB 21) en Jacob van Triest (EB 43) schippersknecht geweest. Maar op een gegeven moment was ik het zat om steeds bij anderen te varen. Ik heb mijn vader toen gevraagd of we niet zelf een schuit konden kopen. En dat is toen gebeurd. In Bunschoten heeft mijn vader in 1938 een botter gekocht voor vierhonderd gulden.' In november 1942 werd de botter op de werf van Balk grondig opgetimmerd. Daan Balk werkte 295 uur aan de botter en rekende daarvoor 75 cent per uur. Daarnaast timmerde zijn knecht Cees van Loo 280 uur aan de schuit tegen een uurloon van 65 cent. Deze reparatiebeurt kostte in totaal fl. 1400,62.

HK 12

Met de Bunschoter botter, die voorzien was van een 15 PK T-Ford motor, visten Hannes en Lub Broekhuizen tot december 1951. Vanwege de slechte staat van de schuit besloten vader en zoon een andere botter te kopen. De oude schuit werd in 1952 gesloopt. In Harderwijk kocht Hannes Broekhuizen de voormalige HK 12 van Klaas Foppen (Klaas van Lange Stijn). Foppen had deze botter in 1949 gekocht van Dirk van der Tuin uit Volendam (VD 81). De botter was uitgerust met een 18-PK A-Ford motor.

Pleziervaartuig

Hannes en Lub Broekhuizen waren hoofzakelijk 'kuulders'. Daarnaast visten ze in de wintermaanden voornamelijk met de snoekbaarsdrijfnetten. Lub Broekhuizen kreeg in 1955 werk bij 'het baggerwerk' (Wierenga). Zijn vader combineerde het laatste jaar met Siemen Goossensen (EB 25), wiens zoon Henk eveneens bij het baggerwerk emplooi had gevonden. Volgens het register werd de schuit in 1956 als pleziervaartuig verkocht 'aan een studentengezelschap uit Utrecht'.

Verdronken

Wij hebben reeds melding gemaakt van de vermissing van onzen 60-jarigen, ongehuwden stadgenoot Jacob Broekhuizen. Verondersteld werd dat hij in de duisternis in de haven gevallen was en verdronken, omdat men zijn pet daar drijvende had gevonden. Nadat men maandag en dinsdag tevergeefs had gedregd, is woensdagmorgen het lijk van Broekhuizen uit de haven opgehaald. Vervoer van den jammerlijk verdronkene, dien men zondagavond half tien nog in leven bij de haven heeft bemerkt, heeft na de treurige vondst spoedig plaats gehad. Was eerst nog verondersteld dat Broekhuizen misschien met een vissersschuit mee was uitgevaren, toch vreesde men sinds maandag alhier wel, dat hij was omgekomen. Even na het ophalen van den overledene kwamen naaste familieleden terug in de haven van de visvangst. De ontsteltenis was natuurlijk groot, toen men zekerheid kreeg over het noodlottige ongeval. Bron: Nieuws- en Advertentieblad Elburg en Omstreken, 29 november 1940.