EB13 Punter
In het vlootregister van 1886 staat Coenraad Westerink (1842-1917) geregistreerd bij het nummer EB 13. In Elburg had hij de bijnaam 'De Klikke'. Westerink had een kleine pluut en viste hoofzakelijk met zijden botnetjes (ziënetten). Coenraad Westerink trouwde in 1867 met Maria Boerendans, dochter van Jacob Boerendans en Hendrikje Sneller. Ze kregen vijf dochters en twee zoons. De zoons Jan en Jacob zouden later eveneens visserman worden.
Coenraad Westerink beëindigde in 1901 de visserij. In de Ellestraat had het echtpaar Westerink een kruidenierswinkeltje, waar tevens 'water en vuur' werden verkocht. In een grote (met talhout gestookte) ketel maakte Westerink in de vroege morgen warm water. De mensen haalden bij hem koffie- of theewater. Daarnaast kon men bij Westerink 'dovekolen' (korte, gloeiende turf) halen. Daarmee werden de kachels aangemaakt. Ooit kwam een jongen op een vroege om koffiewater vragen. Westerink vertelde de jongen dat hij slechts theewater had. De jongen geloofde dat en ging zonder warm water naar huis...
Jan Westerink
Jan Westerink (1867-1922) volgde zijn vader op als schipper van de EB 13. Hij trouwde in 1901 met Lubbigje, dochter van Evert Oldeman en Gerrigje Labots. Uit hun huwelijk werden een dochter en twee zoons geboren. Zoon Marinus viste later met een punter (EB 57) vanuit 'de darde sluuze'. 'Jan de Klikke' viste met het pluutje hoofdzakelijk met zijden botnetten. Hij stierf op 17 december 1922 op de leeftijd van 55 jaar.
Jan Jansen
Het pluutje werd verkocht aan Jan uit de Flesch. Een half jaar later verkocht deze het schuitje aan Hendrik de Gunst (Dreughekkien). Laatstgenoemde verkocht het pluutje in oktober 1923 aan Jan Jansen (Klein Jan). Vanwege zijn gevorderde leeftijd besloot Jansen in dat jaar walvisser te worden. Zijn zoons Koen en Hein visten vanaf dat jaar op de botter (EB 60), terwijl vader Jansen en zijn zoon Jan met het pluutje visten. Over die periode vertelde Jan Jansen (geb. 1909) in een interview in 1984 het volgende: 'Vader en ik visten met zo'n 26 á 28 perkjes 'ziënetten' bij de wal en deden 's middags nog wel eens een trekje met de kuil zodat we 's avonds ook nog vaak 10 á 20 pond aal aan de afslag losten. De 'ziënetten' moesten we in die dagen zelf breien. In 1923 moesten we een hele nieuwe beug aanleggen. Ik weet nog dat ome Wichert, die goed breien kon, de netjes opzette en de eerste drie á vier gang breide, waarna wij zo verder konden. Voorjaars visten we nog wel eens met de staande spieringnetten. 's Najaars scharrelden we met die pluut nog wat met de kuil op spiering, garnalen en aal. 's Nachts waren we nooit op zee. Maar we verdienden vaak nog meer dan sommige grote schuiten.'
Einde visserij
Jan Jansen kwam in 1926 bij zijn broer Hein aan boord, nadat broer Koen in september van dat jaar schipper was geworden op een eigen botter (EB 69). Omstreeks 1933 beëindigde Jan Jansen (1873-1938) de visserij. Het schuitje lag vervolgens nog een tijdje in de haven. Op de werf van Balk werd het schuitje uiteindelijk gesloopt. De vlakplanken konden door Balk nog worden gebruikt, de rest is 'onder de taanketel opgestookt'. In de periode 1934-1937 werkte Jan Jansen samen met Jan Westerink (Jan van Trientjen) als walvisser onder het nummer EB 6. Met behulp van een kubbeboot visten ze vanuit de Goorsluis enkele perkjes 'ziënetten'.
Brand Ruijs
In 1934 werd het vacante nummer EB 13 uitgegeven aan de gebroeders Brand (Branne) en Gerhardus Ruijs. In juni van dat jaar hadden de broers voor zevenhonderd gulden de botter van Andries Klaassen (HK 166) gekocht. Dit vaartuig was in 1891 gebouwd. In een brief aan de Rijksdienst beschrijft Brand Ruijs de reden om zelf schipper te worden: '(...) Dat ik als knecht bij J. Westerink (EB 3) als zijdenetter zoo weinig verdiende, dat ik niet in mijn levensonderhoud kon voorzien en de kuilvisserij gunstiger was.' De samenwerking tussen de gebroeders Ruijs duurde slechts enkele jaren. Omstreeks 1937 besloot Gerhardus Ruijs schoenmaker te worden. Hartger Ruijs werd vervolgens knecht bij zijn vader op de EB 13.
Motor
In 1938 werd in de EB 13 voor 75 gulden een 20-PK Buick-motor gebouwd. De motor 'compleet met bijbehoren als as met lagers, schroef, pomp enz.' werd geleverd door Marinus Zoet.
Bottertje verkocht
Brand Ruijs viste hoofzakelijk met de kuil. Daarnaast viste hij met staand want en drijfnetten op snoekbaars. In februari 1944 verkocht Ruijs de botter aan Jan Zoetebier uit Kampen (KP 13). Twee jaar later verkocht Zoetebier de schuit aan de gebroeders Kiefte te Urk (UK 286). Brand Ruijs vond (tijdelijk) werk bij de fabriek 'Fronita' (voormalige zuivelfabriek 'Altena'). Nadat Ruijs in 1945 ook zijn punter had verkocht, staakte hij de visserij definitief.
Goede vangst
De voormalige Zuiderzee stelt de vissers telkens weer voor verrassingen. Dan is de vangst zoo, dat er gezegd wordt: 'We kunnen 't zolt neet in de brie verdienen' en dan weer is er overvloed van paling. Niet dat het thans zoo is. O neen, dan moeten de vangsten nog anders worden. Maar er zijn wel dikke palingen; daar weet de visser B. Ruijs van mee te praten. Genoemde visser bemachtigde woensdag een paling die een meter lang was en 5 pond en een ons woog. Een paling van zo 'n gewicht is zeldzaam. Bron: Nieuws- en Advertentieblad Elburg en Omstreken, 19 mei 1939.