't Harde- Eperweg

‘t Harde, monument voor Theodore Bachenheimer

Locatie: Eperweg 33, 8084 HB, 't Harde (Elburg), Gelderland, Nederland

Herdachte groepen: Geallieerde militairen

Soort: Gedenksteen

Het monument

Vorm en materiaal
Het monument voor Theodore Bachenheimer in ‘t Harde (gemeente Elburg) is een witte, houten davidster met bronzen plaquette. Aan de voet van het monument is een bloemperk aangelegd, omgeven door een laag bakstenen muurtje.

Teksten
De tekst op de davidster luidt:

‘PFC.
AIRBORNE
BACHENHEIMER THEODORE. H
GEVALLEN 22 OKTOBER 1944

U.S. 82ND AIRBORNE DIVISION
104 PARACHUTE INFANTRY’.

De tekst op de bronzen plaat luidt:

‘MEMBERS OF THE 504
PARACHUTE INFANTRY REGIMENT
SOUTHERN CALIFORNIA CHAPTER
82ND AIRBORNE’.

Wijziging
Het oorspronkelijke gedenkteken was een houten kruis. Toen in de jaren tachtig bekend werd dat Theodore Bachenheimer joods was, heeft men het kruis vervangen door een davidster. Op 29 oktober 2021 is er een nieuwe plaquette toegevoegd aan het monument. De plaquette is van het regiment 82e Airborne Division waar Theodore Bachenheimer in de Tweede Wereldoorlog deel van uitmaakte.

De geschiedenis

Het monument voor Theodore Bachenheimer in ‘t Harde (gemeente Elburg) is opgericht ter nagedachtenis aan de geallieerde soldaat van Duits-joodse afkomst die hier op 22 of 23 oktober 1944 door de bezetter is gefusilleerd.

Theodore ‘Ted’ H. Bachenheimer werd geboren op 23 april 1923 in Braunschweig, Duitsland. Het joodse gezin Bachenheimer emigreerde in 1934 naar de Verenigde Staten, waar Theodore’s ouders werk vonden in de amusementsindustrie van Hollywood. Theodore meldde zich daar in 1942 aan als vrijwilliger in militaire dienst bij het 504th Parachute Infantry Regiment. Hij nam het Amerikaanse staatsburgerschap aan en trouwde, vlak voordat hij werd uitgezonden naar Europa, met Ethel Murfield.

Na operatie Market Garden, waar Bachenheimer in mee vocht, werd hij samen met de Britse soldaat Peter Baker ingezet bij operatie Windmill. Het was hun taak om de Windmill-lijn op te zetten. Dat hield in dat ze een route moesten ontwerpen waarlangs de geallieerden zouden kunnen vluchten.

In de nacht van 11 op 12 oktober 1944 maakte Baker bij Tiel de overtocht over de Waal. Een nacht later volgde Bachenheimer die tijdens zijn overtocht een telefonisch spionagenetwerk uitrolde. Beiden werden ondergebracht bij boer Fekko Ebbens. Zijn boerderij werd echter in de gaten gehouden door de Duitse Sicherheitsdienst. In de nacht van 16 oktober 1944 werd de boerderij omsingeld en werden Bachenheimer en Baker gearresteerd, samen met tien anderen. Nadat hun uniformen waren gevonden, werden Bachenheimer en Baker van de rest gescheiden en weggevoerd naar Tiel. De volgende dag werden ze ’s ochtends vroeg samen met de andere gearresteerde personen vervoerd naar een dorp nabij ’s-Hertogenbosch. Baker en Bachenheimer werden daar urenlang verhoord.

Op 18 oktober werd het tweetal vervoerd naar een krijgsgevangenkamp te Culemborg. Vanuit dat kamp moesten ze lopend naar een krijgsgevangenkamp in Amersfoort.

Op 22 oktober 1944 werden ze op transport gezet richting een kamp in Fallingsbostel. Tijdens dit transport zijn de vier man gevlucht uit de trein, een daarvan was Bachenhemer. Het wordt aangenomen dat hij hierna opnieuw door de bezetter is opgepakt. Waar en wanneer dit precies is gebeurd is niet bekend. In de avond van 22 op 23 oktober reed er een truck van de Wehrmacht over de Eperweg. Rond negen uur in de avond klonken er twee schoten. De volgende ochtend werd het lichaam van Bachenheimer in de berm aangetroffen. Hij was in zijn achterhoofd en nek getroffen.

In de middag van 23 oktober werd Theodore H. Bachenheimer begraven op de Eekelenburg in Oldebroek. In april 1946 werd hij herbegraven op de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neuville-en-Condroz te België. Drie jaren later kreeg Bachenheimer zijn laatste rustplaats op het Beth Olam Jewish Cemetery in Hollywood.

Onthulling
Het gedenkteken is vlak na de bevrijding onthuld.

Oorlogsslachtoffers op 't Harde

Ter nagedachtenis aan onze medeburgers die slachtoffer werden als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945.

Gerrit Jan Bosch

Gerrit Jan Bosch woonde tijdens de oorlogsjaren met zijn ouders Jan Bosch (Jan met de Baard) en Jannetje Bosch-Foeke bij het spoor. Jan Bosch en zijn vrouw beheerden het Stations-koffiehuis en hadden daarnaast een fourage- en brandstoffenhandel. Hun zoon Gerrit Jan runde het boerenbedrijfje. De laatste weken van de oorlog werden de beschietingen en bombardementen in de buurt van het stationsemplacement steeds heviger. De Duitsers hadden in de omgeving van het stationsgebouw een overslagplaats. Toen het te gevaarlijk werd, trokken Jan Bosch en zijn vrouw met hun zoon Gerrit Jan tijdelijk in bij hun zoon Aalt in zijn woning aan de Eperweg 65 (destijds G 21; de woning naast bakker Grootkarzijn). De voorkamer werd ingericht als slaapplaats voor Jan Bosch, zijn vrouw en hun zoon Gerrit Jan.

In de nacht van 9 maart 1945 beschoten Engelse vliegtuigen het Verenigingsgebouw aan de Eperweg, schuin tegenover het huis van Aalt Bosch. Daar zaten Duitsers ingekwartierd. Kort na tien uur in de avond vertrok er een auto vanaf dit gebouw.  Het voertuig werd vrijwel onmiddellijk vanuit de lucht beschoten. Afgezwaaide kogels raakten bij deze beschieting de woning van Aalt Bosch. Broer Gerrit Jan Bosch werd getroffen in zijn heup en raakte daarbij ernstig gewond. Hij kon niet naar een Zwols ziekenhuis worden vervoerd vanwege de gebombardeerde IJsselbrug. Met paard en wagen en op stro werd Gerrit Jan Bosch naar het noodhospitaal in Nunspeet gebracht. Aalt Bosch ging iedere dag, met zijn moeder voorop op de bakfiets, zijn broer in Nunspeet bezoeken. Gerrit Jan Bosch is daar 41 dagen verpleegd, maar overleed alsnog aan zijn verwondingen. Een bacteriële infectie en een daaropvolgende bloedvergiftiging werd hem fataal. Zijn overlijden was op 19 april 1945 om 21.30 uur. Dominee Koolhaas uit Oldebroek had op 28 maart 1945 nog een bezoek aan Gerrit Jan Bosch gebracht in het noodziekenhuis. De predikant gaf hem een bijbeltje met voorin geschreven de tekst uit Mattheus 7 vers 7-11.

Voor de familie Bosch was de Bevrijdingsdag een zeer verdrietige dag. Gerrit Jan Bosch werd enkele dagen later begraven op de begraafplaats Eekelenburg aan de Mheneweg te Oldebroek. Hij werd slechts 29 jaar oud. Op 23 april 1945, de dag van de begrafenis, hingen bij vrijwel alle woningen op ’t Harde de vlaggen halfstok. Op de grafsteen werd de volgende tekst aangebracht: Hier rust als oorlogsslachtoffer gevallen Gerrit Jan Bosch, echtgenoot van Sara Magdalena Fidder.

Heel bijzonder is dat Gerrit Jan Bosch nog op 12 april 1945 is getrouwd met Sara Magdalena Fidder (1918-1974). Zij was de oudste dochter (van een gezin van vijf kinderen) van Dries Fidder en Gerritje Fijn. De huwelijksvoltrekking vond plaats in het noodziekenhuis aan de Eperweg 101 in Nunspeet wegens ernstige ziekte van den bruidegom. Sara was op dat moment zwanger. Bij de huwelijksvoltrekking waren zes getuigen (waaronder de drie broers Aalt, Hendrik en Eibert Jan Bosch) aanwezig. Een week later stierf Gerrit Jan Bosch aan zijn ernstige verwondingen. Op dezelfde dag werd de Noordwest-Veluwe bevrijd door de Canadezen en de Engelsen. De vlaggen gingen uit, maar niet bij de familie Bosch. Hun zoon was juist op deze bijzondere dag stervende. Het verdriet in de familie was heel groot.

Op 21 september 1945 beviel Sara Magdalena Fidder in haar ouderlijk huis aan het Westeinde 5-7 van een tweeling. Vroedvrouw Rienderhof begeleidde de bevalling. De meisjes werden vernoemd naar de beide ouders: Gerrie Jeannette (Gerrie) en Jannie Magdalena (Lenie). Op 2 december 1945 liet Sara Magdalena Bosch-Fidder haar tweeling dopen in de Hervormde Dorpskerk in Nunspeet. De beide meisjes hadden mooie doopjurkjes aan. Deze waren uit dankbaarheid geschonken door de familie Van Munster uit Amsterdam. De bankier Van Munster had in de Hongerwinter van 1944-1945 als trekker ruim voldoende te eten gekregen en gastvrijheid genoten bij de familie Fidder op hun boerderijtje aan het Westeinde in Nunspeet. En er wachtte nog een verrassing. Een anoniem persoon had kort na de geboorte van de tweeling op een onverwacht moment een nieuwe (dubbele) kinderwagen voor de deur gezet. De familie Bosch-Fidder is er nooit achter gekomen wie deze gulle gever is geweest… 

Sara Magdalena Bosch-Fidder heeft als naaister de kost verdiend voor haar gezin. In latere jaren heeft ze de tweeling het droevige verhaal over hun vader verteld. Ieder jaar op 19 april gingen Sara Magdalena Bosch-Fidder met haar zwager Aalt Bosch en de meisjes Gerrie en Lenie op twee fietsen naar de begraafplaats De Eekelenburg om het graf van Gerrit Jan Bosch te bezoeken. De herinneringen gingen dan terug naar de vreselijke beschieting op ’t Harde op 9 maart 1945. Ondanks het grote verdriet van het sterven van hun vader en het feit dat Gerrie en Lenie hun vader nooit hebben gekend, kijken de zussen tevreden terug op een gelukkige jeugd. Sara Magdalena Bosch-Fidder stierf op 30 augustus 1974 te Harderwijk op de leeftijd van 56 jaar aan de gevolgen van alvleesklierkanker.

Hendrik Albertus van Essen

Op maandag 26 maart 1945 vielen ten gevolge van enkele neergeworpen bommen slachtoffers in de omgeving van ’t Harde. De gevolgen waren verschrikkelijk. De woning van Teunis van Raan werd verwoest. Van de achterstaande schuur van Aalt Bosch (Eperweg 65) bleef vrijwel niets over en diverse woningen in de omgeving werden flink beschadigd. De 37-jarige Hendrik Albertus (Hendrik) van Essen was na die inslag vrijwel onmiddellijk dood. Hendrik van Essen was chauffeur en was getrouwd met Rika van Essen-van Beek.
Op zijn grafsteen op de begraafplaats De Ekelenburg te Oldebroek staan de volgende woorden: Door een noodlottig ongeval overleden. De tekst op de grafsteen maakt duidelijk dat Hendrik Albertus van Essen (1907-1945) een zoon was van Berend Jan van Essen en Johanna van Essen-van Limburg. De familie Van Essen runde het café Spoorzicht (net over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle; voorheen het café van Eibert Bosch).

Onder de ernstig gewonden bij het bombardement op 26 maart 1945 bevonden zich ook de 45-jarige Reinder Kwakkel en het 7-jarige jongetje Dirk Hoekerd. Dokter Bruins verleende eerste hulp. Als gevolg van dit bombardement verloor Dirk Hoekerd zijn arm. De woningen van bakker Gerrit Grootkarzijn, van Hendrik Sneller (postkantoor) en van Hendrik Maarten Jansen (onderwijzerswoning) liepen forse schade op.

Hendrik Leusink, 11 jaar en Hendrikus Leusink

Op 29 april 1944 vond een familiedrama plaats in de buurtschap De Koekoek (Bovenweg/Nijverheidsweg/Industrieweg) op ’t Harde. Die dag vond boven ’t Harde een luchtgevecht plaats tussen een Amerikaanse bommenwerper en Duitse jachttoestellen. Nadat de bommenwerper was aangeschoten, wierp de piloot zijn fosforbommen af. Vanwege het mistige weer kon de piloot zich onvoldoende oriënteren en wierp enkele bommen af boven bewoond gebied.

Eén van de bommen trof de woning van het gezin van Gerrit Jan Leusink (1891-1958) en Eibertje van den Dragt (1900-1990) met hun zes kinderen. Op het moment van de inslag waren de beide dochters Driesje en Henny en hun broertje Gerrit Jan niet thuis. Zoon Hendrik Jan was in de buurt bezig met het omspitten van een stuk grond. Meteen na het neerkomen van de fatale bom stond de woning geheel in brand. Het aanwezige vee kon in de vlammenzee niet meer worden gered. Vader Gerrit Jan Leusink, zijn vrouw en hun zoon Hendrik Jan wisten aan de vuurzee te ontkomen, maar waren zwaar gewond door brandwonden. De 14-jarige zoon Hendrikus stierf ter plekke. Zijn 11-jarige broer Hendrik was levensgevaarlijk gewond en werd naar een ziekenhuis in Zwolle overgebracht. Daar overleed hij de volgende dag aan zijn verwondingen. Vader Gerrit Jan Leusink verbleef nog een paar maanden in het ziekenhuis in Zwolle. Zijn gezicht was helemaal in het verband ingepakt. Begin 1945 mocht hij eindelijk terug naar huis, maar daarna moest hij nog regelmatig naar het noodziekenhuis in Nunspeet om behandeld te worden.

Na de oorlog kon Gerrit Jan Leusink zijn vroegere werk (voerman bij de paarden) op het ASK als gevolg van zijn verwondingen niet meer doen. Hij werd aangesteld als facteur, wat inhield dat hij op het kamp de post moest bezorgen.

Johan de Reuver

Begin juli 1945 ontving de familie De Reuver een officiële bevestiging van het Rode Kruis van het overlijden van hun zoon en broer Johannes Hermanus (Johan) de Reuver. Uit de brief bleek dat Johan de Reuver al op 20 februari 1945 was gestorven in het concentratiekamp Neuengamme aan de gevolgen van een longontsteking. Wat al enige tijd door de familie werd gevreesd, bleek werkelijkheid te zijn. Johan de Reuver mocht slechts 24 jaar oud worden.

Johan de Reuver werd geboren op 29 december 1920 te Heerde. Johan werd vernoemd naar zijn grootvader, die godsdienstonderwijzer was op Noordeinde. Zijn ouders waren Florus Christiaan de Reuver (1884-1975) en Gerrigje de Reuver-Bredenoort (1895-1969), die in 1920 met elkaar waren getrouwd. Naast Johan had het echtpaar De Reuver nog twee kinderen: Jacob en Anna. Het gezin De Reuver verhuisde begin twintiger jaren van de vorige eeuw vanuit Heerde naar het landgoed Schouwenburg, waar vader De Reuver in dienst van de familie Van Sytzama kwam als tuinman en klusjesman. Het landgoed Schouwenburg viel in die tijd onder de gemeente Oldebroek. Al in zijn zeer jonge jaren bleek Johan de Reuver uitzonderlijk begaafd en intelligent te zijn. Hij sloeg zelfs klassen over. Na zijn middelbare schoolperiode (ULO) besloot Johan de opleiding voor onderwijzer te volgen. In 1939 haalde hij zijn onderwijzersakte, uiteindelijk  in 1942 gevolgd door het diploma voor hoofdonderwijzer. Na het behalen van zijn bevoegdheid voor onderwijzer was Johan de Reuver korte tijd werkzaam op drie verschillende scholen in Oldebroek. Daarna volgde er een tijdelijke benoeming aan de christelijke lagere school te IJsselmuiden, waarna hij medio 1943 werd aangesteld als onderwijzer te Staphorst. Daar kreeg hij per 1 mei 1944 een vaste betrekking. Intussen had Johan verkering met Corrie Knol uit Elburg.

Johan de Reuver was zeer muzikaal. Hij kreeg les van meester Flim uit Oostendorp en kon al heel snel prachtig orgel spelen. Daarnaast hield Johan zich in zijn vrije tijd ook bezig met sterrenkunde. Hij maakte tekeningen en berekeningen van sterren en het zonnestelsel. Hij bouwde zelfs een eigen sterrenkijker. Vanwege de mobilisatie werd Johan de Reuver in 1939 opgeroepen voor militaire dienst. Tijdens de Duitse inval was hij als korporaal gelegerd in de omgeving van Haarlem.

Over het hoe en waarom Johan de Reuver in Staphorst terecht kwam, is geen duidelijkheid. Mogelijk heeft hij, net als zijn Elburger vriend Hendrik van Driesten, een veiliger omgeving gezocht vanwege zijn verzetswerk. Het lijkt bijna geen toeval te zijn dat beide vrienden gelijktijdig onderwijzer in Staphorst werden aan een school waarvan het hoofd betrokken was bij het verzet. Johan de Reuver was in Staphorst in de kost bij de familie Gunnink. Het blijft een mysterie of zijn verzetsactiviteiten een rol hebben gespeeld bij de arrestatie van Johan de Reuver op 30 augustus 1944. Johan had op dat moment zijn fiets al klaar staan om naar Elburg te gaan. Hij wilde met zijn vriendin en zijn ouders en broer en zus Koninginnedag in Elburg vieren. Zover kwam het echter niet…

In de nacht van 30 op 31 augustus 1944 werd Johan de Reuver, samen met negentien andere Staphorster mannen, waaronder ook de oud-Elburger Hendrik van Driesten, opgepakt als represaillemaatregel tegen een aanslag op een commandant van het werkkamp Beugelen. Dit was een kamp van de Nederlandse Arbeidsdienst in de omgeving van Staphorst. De mannen werden vanuit Staphorst afgevoerd naar Kamp Amersfoort. Toen op 6 september 1944 een tweede aanslag in de buurt van Staphorst plaats vond, werkte dit achteraf gezien op fatale wijze door op het lot van de Staphorster mannen. Op 8 september 1944, werden de Staphorster mannen als vergelding vanuit Kamp Amersfoort op transport gesteld naar Neuengamme, een concentratiekamp in de buurt van Hamburg. Ze maakten deel uit van een groter transport dat uit ongeveer 1150 personen bestond. Over het kampleven van Johan de Reuver is niet veel bekend. Zeker is dat Johan op enig moment vanuit Neuengamme in het buitenkamp Husum tewerk werd gesteld. Dit erbarmelijke kamp wist hij nog te overleven. Na terugkeer in Neuengamme stierf hij, totaal verzwakt, op 20 februari 1945 aan een zware longontsteking.

In de Elburger Courant van 13 juli 1945 plaatsten zijn diepbedroefde ouders een rouwadvertentie voor hun zoon Johannes Hermanus de Reuver. Boven de advertentie stond een tekst uit Jesaja 55 vers 8 en 9: Want mijn gedachten zijn niet Uw gedachten en Uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. Ook de namen van zijn diepbedroefde vriendin Corrie Knol en zijn grootvader Johan Hermanus de Reuver (1859-1945) stonden in de advertentie vermeld.

Theodore (H) Bachenheimer

Aan de Eperweg op ’t Harde bevindt zich een opvallend grafmonument. Duidelijk zichtbaar aan de provinciale weg wordt een naam en een persoon herinnerd. Velen rijden er iedere dag aan voorbij. Kort na de oorlog werd een eenvoudig gedenkteken opgericht. Veel was er over het slachtoffer op dat moment niet bekend. In latere jaren is het monument aangepast. Eenmaal per jaar komen op 4 mei op deze plek mensen samen om de doden te herdenken, Theodore Bachenheimer in het bijzonder. Wat is het levensverhaal achter deze man?

Theodore H. (Ted) Bachenheimer werd op 23 april 1923 geboren in Braunschweig, in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Theodore was de oudste van een gezin van twee kinderen. De jongere broer heette Klaus. De familie Bachenheimer was joods. De ouders van Theodore en Klaus waren artistiek begaafd. Vader Bachenheimer was operaregisseur, componist en pianist, terwijl zijn vrouw als toneelspeelster actief was. Nadat Adolf Hitler in 1933 de macht in Duitsland overnam en de eerste anti-joodse maatregelen werden afgekondigd, besloot de familie Bachenheimer het land te verlaten. Via Praag en Wenen vertrok de familie eerst naar Frankrijk om vervolgens in 1934 te emigreren naar de Verenigde Staten. De familie Bachenheimer vestigde zich in Hollywood (Californië) en vroeg het Amerikaanse staatsburgerschap aan. Het vertrek uit Duitsland leek daarmee definitief. De ouders van Theodore vonden al vrij snel werk in het amusementswereldje. In 1941 schreef Theodore zich als 18-jarige in als student voor de toneelschool. Ook hij leek voorbestemd voor een artistieke carrière.

Op 7 december 1941 vielen de Japanners geheel onverwachts de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaii aan. De Verenigde Staten verklaarde daarop de oorlog aan Japan. Als gevolg van de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de Tweede Wereldoorlog meldde Theodore Bachenheimer zich begin van het jaar 1942 als vrijwilliger aan in militaire dienst bij de paratroepen. In korte tijd volbracht Theodore vervolgens de parachutistenopleiding en haalde daarmee zijn brevet. In mei 1942 werd Theodore Bachenheimer als parachutist ingedeeld bij Campany C van het 1st Battalion va het 504th Parachute Infantery Regiment. Zijn sterke wil, gevoed door zijn haat tegenover nazi-Duisland, motiveerden Theodore Bachenheimer om ten strijde te trekken tegen het onrecht. In augustus 1942 werd Bachenheimer met zijn regiment overgeplaatst naar Fort Bragg. Zijn onderdeel had zich inmiddels aangesloten bij de 82nd Airborne Division. In Fort Bragg deed Bachenheimer afstand van zijn Duitse nationaliteit en legde hij de eed op het Amerikaanse staatsburgerschap af. Kort hierna trouwde Theodore Bachenheimer met Ethel Murfield.

Op 29 april 1943 nam het leven van Theodore Bachenheimer een andere wending. Op die dag maakte de 82nd Airborne Division de overtocht naar Noord-Afrika. Op 10 mei 1943 kwam de groep Amerikanen aan in Casablanca (Marokko). Na twee maanden oefenen in de woestijn in Algerije werd de groep overgeplaatst naar het vertrekpunt in Noord-Afrika om de overtocht naar Sicilië voor te bereiden. In de nacht van 9 op 10 juli maakte het 504th Parachute Infantery Regiment haar eerste gevechtssprong om Sicilië te bereiken. Deze poging liep echter op een mislukking uit. De parachutisten vielen uit elkaar. Theodore Bachenheimer landde in een Duitse stelling, raakte gewond en werd gevangen genomen in een commandopost. Zijn kennis van de Duitse taal kwam Theodore van pas. Door een onoplettendheid van een bewaker wist Theodore nog diezelfde nacht te ontvluchten. Hij kon zich weer aansluiten bij zijn onderdeel. Tijdens de strijd op Sicilië ontwikkelde Bachenheimer zich als een bekwaam militair. In zijn eentje ondernam hij in de nachtelijke uren patrouilles, verkende stellingen en luisterde vijandelijke gesprekken af.

In de nacht van 13 op 14 september landde het 504th Parachute Infantery Regiment in Salerno, ongeveer 50 kilometer onder Napels. Ruim een week later was het regiment van Bachenheimer betrokken bij de inname van de zwaar beschadigde stad Napels. In de daarop volgende twee maanden werd het 504th Parachute Infantery Regiment ingezet bij de bevrijdingsoperatie in Midden-Italië. Midden november 1943 raakte Bachenheimer met zijn groep tijdens een patrouille ingesloten door een groep zwaar bewapende Duitsers. Bij deze actie werd een Amerikaans luitenant tevens een hevig vuurgevecht gedood.  

Op 22 januari 1944 nam Bachenheimer met de 504th deel aan de amfibische landingen bij Anzio. Deze landing kreeg de codenaam Operatie Shingle en was bedoeld om de Gustav-linie te doorbreken en een aanval op Rome te forceren. De eerste dagen nabij Anzio vonden er offensieven plaats, maar daarna veranderde de strijd in een loopgravengevecht. In deze periode maakte Theodore Bachenheimer faam met zijn moed en durf. Tijdens zijn verkenningstochten zwierf hij, soms alleen, tot achter de vijandelijke linies, verkende de omgeving en maakte soms vijandelijke militairen uit. Op 23 maart 1944 verliet de 504th Parachute Infantery Regiment de omgeving van Anzio en voegde zich weer bij de 82nd Airborne Division in Groot-Britannië. Op 24 juni 1944 werd Theodore Bachenheimer onderscheiden met de Silver Star vanwege zijn betoonde moed en dapperheid tijdens de gevechten bij Anzio.

Op zondag 17 september 1944 nam Theodore Bachenheimer deel aan de Operatie Market Garden. Theodore sprong met de 504th naar beneden in de omgeving van Overasselt, ten zuiden van Nijmegen. De opdracht van het regiment was het veroveren van de Maasbrug bij Grave. Opnieuw toonde Bachenheimer zijn durf en moed. Per fiets begaf Theodore zich richting Nijmegen, de stad die op dat moment nog in Duitse handen was. Bachenheimer meldde zich diezelfde dag bij het hoofdkwartier van de Ordedienst (O.D.), een belangrijke verzetsgroep in Nijmegen. Op aandringen van de commandant van de O.D. nam Bachenheimer de leiding van de groep op zich. Hij stuurde patrouilles de stad in, vroeg om inlichtingen ondervroeg gevangenen en gaf inlichtingen door aan zijn eigen hoofdkwartier. Op 19 september lukte het de groep O.D.-ers om ongeveer veertig Duitsers uit te schakelen en het station in geallieerde handen te krijgen. Op 20 september nam Theodore Bachenheimer deel aan een operatie om de Waal over te steken. Om onduidelijke reden keerde hij echter kort daarna terug naar zijn hoofdkwartier. Theodore ging echter onverminderd door met zijn militaire activiteiten zoals gewaagde verkenningstochten.

In deze periode ontmoette Theodore Bachenheimer Captain Peter Baker, een officier van de Britse inlichtingendienst, en zijn plaatsvervanger Pringle Dunn. De beide mannen waren diep onder de indruk van de moedige activiteiten van Bachenheimer. Ze vroegen Bachenheimer om ondersteuning. Bakers eenheid hield zich onder andere bezig met ontsnappingen en vluchten van geallieerde soldaten uit vijandelijk gebied. Na de Operatie Market Garden werden er twee operaties door deze eenheid opgezet. Voor een van deze acties, namelijk operatie Windmill, werden Baker en Bachenheimer ingezet. Hun belangrijkste taak was om de zogeheten Windmill-lijn te organiseren om daarmee geallieerde militairen te kunnen laten ontsnappen.

In de nacht van 11 op 12 oktober 1944 maakte Baker bij Tiel de overtocht over de Waal. Een nacht later volgde Bachenheimer. Beiden vonden onderdak bij de fruitkweker en verzetsman Fekko Ebbens (1912-1944) in het dorp Drumpt. Bachenheimer en Baker waren onvoorzichtig en maakten overdag in burger een wandeling door het dorp. Vermoedelijk zijn ze daarbij opgemerkt door een verrader. De boerderij van Ebbens had overigens daarvoor de aandacht getrokken van de Sicherheitsdienst. In de nacht van 15 op 16 oktober werd de boerderij van Ebbens omsingeld. Door een list kwamen de Duitsers binnen en arresteerden tien mensen waaronder ook Baker en Bachenheimer. Ze werden in hun slaap verrast. Nadat hun uniformen waren gevonden, werden Baker en Bachenheimer gescheiden van de anderen weggevoerd naar Tiel. De volgende dag werden de arrestanten vervoerd naar een dorpje in de omgeving van ’s-Hertogenbosch. Daar werden Baker en Bachenheimer urenlang verhoord. De operatie Windmill werd daarna meteen gestopt. Na het wegvallen van deze ontsnappingsroute werd een nieuwe route ontwikkeld. Deze kreeg de naam Pesagus.

Op 18 oktober 1944 werden Baker en Bachenheimer overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in Culemborg. Vanuit dit kamp moest het tweetal lopend naar het strafkamp Amersfoort. Na een kort verblijf in Amersfoort werden Baker en Bachenheimer op 21 oktober 1944 op transport gesteld richting Fallingsbostel. Tijdens dit transport wist Theodore Bachenheimer, samen met drie Britse para’s, tussen Harderwijk en Nunspeet vanuit de trein te ontsnappen. Bachenheimer koos daarbij zijn eigen pad. Een dag later, op 22 oktober 1944, wisten de Duitsers hem weer te arresteren. Volgens een lezing van een ooggetuige zou er de avond omstreeks negen uur sprake zijn geweest van een vechtpartij, waarna Bachenheimer opnieuw een poging deed om te vluchten. Kort daarop zou hij door twee schoten om het leven zijn gebracht. De volgende dag werd het lichaam van Theodore Bachenheimer gevonden. Het gevonden identiteitsplaatje en enige documenten wezen uit dat het slachtoffer Theodore H. Bachenheimer was.

Op 23 oktober 1944 werd Theodore Bachenheimer begraven op de begraafplaats Eekelenburg in Oldebroek. In april 1946 werden zijn stoffelijke resten herbegraven op de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neuville-en-Condroz (ten zuiden van Luik) in België. Drie jaar later –in april 1949- kreeg Theodore Bachenheimer zijn allerlaatste rustplaats op de Bet Olam Jewisch Cementery in Hollywood.      

Precies veertig jaar na zijn dood, op 22 oktober 1984, werd aan de Eperweg een nieuw monument onthuld ter nagedachtenis aan Theodore H. (Ted) Bachenheimer. De onthulling werd gedaan door pastor G.J.C.D. Thuring uit Groesbeek, destijds bestuurslid van het Bevrijdingsmuseum uit die plaats. Hij was de initiatiefnemer voor het nieuwe monument. Na de onthulling van het monument werd door rabbijn S. Behar kaddisj gezegd. Op het monument staan vijf Hebreeuwse letters, die het begin vormen van de zegenspreuk: Moge zijn ziel gebundeld zijn in de bundel des levens. Daarna bood de rabbijn het gemeentebestuur van Elburg namens het Krijgsmachtrabbinaat een certificaat aan als bewijs van het planten van twee bomen in het Nederlandse woud te Jeruzalem. De heer J.G. van der Beek van de Oranjevereniging uit ’t Harde sprak een dankwoord uit voor alles wat was gedaan. Als laatste sprak burgemeester P.Th. van Hout. Hij benadrukte dat het belangrijk was om de jeugd erbij te bepalen wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog was gebeurd.    

De andere omgekomen slachtoffers uit ’t Harde zijn in 1964 op het herdenkingsmonument aan de Veldweg in Doornspijk vermeld. Een groot deel van de woonkern ’t Harde maakte tot 1974 deel uit van de voormalige gemeente Doornspijk.