Elburg - Stadswal

Het defilé bij de onthulling van het verzetsmonument in Elburg (13 april 1948)Op dinsdag 13 april 1948 werd op het zuidoostelijk bastion van de Elburger wallen een verzetsmonument onthuld. Het ontwerp, wat betreft plaats, omgeving en vorm, was van de vroegere gemeentearchitect K. Meijer, terwijl het monumentale hoofdmiddenstuk een kunstwerk was van Titus Leeser, destijds beeldhouwer uit Ommen. De heren W.S. Deetman en A. Hollander voerden het metselwerk uit.
Over een eerste aanzet tot plaatsing van een monument voor oorlogsslachtoffers lezen we al in de Elburger Courant van 30 augustus 1945. Er was toen al een flink bedrag onder de Elburgers verzameld. Dat de realisatie van het monument nog tot 1948 zou duren werd onder andere bemoeilijkt door schaarste aan materialen.  

Bij de onthulling van het monument gaf Piet Vercouteren, voorzitter van het Monumentencomité, aan dat er sprake was van gemengde gevoelens. Droefheid bij het herinneren, vreugde over het feit dat het comité met alle Elburgers iets had kunnen doen ter nagedachtenis aan de gevallenen. Na de onthulling, door het verwijderen van de vlag, vestigde Vercouteren de aandacht op wat er op het monument te zien was. Een vallende verzetsstrijder met een vuurwapen, niet militair gekleed, maar blootsvoets en slecht toegerust. Daaronder de woorden: Ter nagedachtenis aan de illegale strijders. In alfabetische volgorde staan de volgende namen vermeld:
H. van Driesten, 18 november 1944
H. Hulst, 13 april 1945
A. Kruithof, 30 april 1945
J. Lebbing, 18 april 1945
N.S. Rambonnet, 13 april 1945

Burgemeester Van de Poll brengt een eerbetoon bij het verzetsmonumentDe heer Vercouteren wees erop dat het monument diep raakt. Hij sprak de woorden: Moedig strijdende, met primitieve middelen, zo waren deze illegalen, zo gaven ze hun leven. Hun voorbeeld en stervensmoed kunnen ons sterken als wij zelf aan onze dood denken: Memento Mori!
Vercouteren droeg vervolgens het monument over aan het gemeentebestuur van Elburg in de persoon van burgemeester Jhr. W.H. van de Poll. De burgemeester sprak zijn waardering uit voor de beeldende voorstelling van de beeldhouwer: Een onbeschermd, slecht toegerust, eenzaam strijder, zonder uniform, zonder helm, alleen gewapend met een geweer. Dat hij blootsvoets gebeeld is, doelt er op dat hij overhaast is uitgetrokken, gedreven door plichtsgevoel, zich niet ontziende, zonder voorbereiding, terstond geheel bereid om het leven te wagen en zich met volle kracht te geven in het gerechtvaardigde verzet, voor het belang van volk en land.
Burgemeester Van de Poll eindigde zijn toespraak met de woorden: Het is uw bezit, bescherm het en eer het. Blijf bedenken wat hier is gesymboliseerd en volg het voorbeeld der gevallenen na. Geef u ook geheel in goede strijd voor edele zaken. Als er zulk een navolging komt, is het offer van deze vrienden niet vruchteloos gebracht.
Het mannenkoor O.B.K. zong vervolgens het Ecco Quomodo Moritur van Händel. Vervolgens werden bloemen en kransen gelegd.

Het monument

Locatie: Zuiderwal, 8081 CD, Elburg (Elburg), Gelderland, Nederland

Herdachte groepen: Verzet Nederland

Soort: Beeld/Sculptuur

Vorm en materiaal
Het monument aan de Zuiderwal in Elburg is een stenen zuil, geplaatst op een voetstuk. In het steen is een relief van verzetsstrijder met een wapen in zijn hand gemaakt.

Tekst
De tekst op het monument luidt:

´1940-1945

TER NAGEDACHTENIS AAN DE ILLEGALE STRIJDERS

HENDRIK VAN DRIESTEN, 18 nov. 1944
HENDRIKUS HULST, 13 apr. 1945
AART KRUITHOF, 30 apr. 1945
JOHANNES LEBBINK, 18 apr. 1945
NICOLAAS S. RAMBONNET, 13 apr. 1945.'

De geschiedenis
Het monument aan de Zuiderwal is ter nagedachtenis aan de omgekomen verzetsstrijders uit Elburg.

Oorlogslachtoffers Elburg

Ter nagedachtenis aan onze medeburgers die slachtoffer werden als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945.

Hendrik van Driesten

Hendrik van Driesten (1920-1944)Hendrik van Driesten werd geboren op 18 augustus 1920 te Elburg. Hij was de oudste zoon van een gezin van zeven kinderen. Zijn ouders, Jacob van Driesten en Jannetje van de Kamp, hadden even buiten Elburg een boerderijtje aan het Huikenswegje. Op de lagere school bleek al gauw dat Hendrik goed kon leren. Hij mocht zelfs een klas overslaan. Aan het Instituut Van Kinsbergen volgde Hendrik daarna een opleiding voor onderwijzer. Na het behalen van zijn diploma was Van Driesten een tijdje hulponderwijzer aan de CNS-school in Doornspijk. Na enige tijd volgde een benoeming als onderwijzer aan de christelijke lagere school te Staphorst. Op deze school werd ook streekgenoot Johan de Reuver benoemd als onderwijzer. Hendrik van Driesten was in de kost bij het toenmalige schoolhoofd, Arend Boldewijn. Laatstgenoemde nam in het verzet in Staphorst een sleutelpositie in. Arend Boldewijn werd op 29 september 1943 gefusilleerd.  

In de nacht van 30 op 31 augustus 1944 werden Hendrik van Driesten en Johan de Reuver vanwege een vergeldingsactie van de Duitsers op een school, samen met enkele anderen, als gijzelaars gevangen genomen. De gegijzelden werden kort daarna overgebracht naar Kamp Amersfoort. In Kamp Amersfoort zat op dat moment ook de Elburger Lulof van Leeuwen, de eigenaar van wasserij Het Vertrouwen. Hij kwam kort daarop vrij en berichtte in Elburg dat hij aanwijzingen had dat Hendrik van Driesten en Johan de Reuver zeer waarschijnlijk spoedig vrij zouden komen. Maar een onverwachte gebeurtenis deed alles veranderen. Begin september 1944 werd in Meppel een Duitser door verzetsmensen doodgeschoten. Als vergelding voor deze actie werd besloten dat de groep gijzelaars uit Staphorst op 10 september 1944 op transport werd gesteld naar concentratiekamp Neuengamme om daar te gaan werken. Hendrik van Driesten werd geselecteerd om tankvallen te gaan graven. Hij werd daarom overgeplaatst naar het concentratiekamp Husum (Sleeswijk-Holstein). Daar kwam op 18 november 1944 door uitputting en ontberingen een einde aan zijn leven.

Pas in juni 1945 ontving de familie Van Driesten officieel bericht van het overlijden van Hendrik van Driesten. Hendrik van Driesten was na zijn overlijden begraven op het kerkhof van Husum. Op 3 december 1959 werden zijn stoffelijke resten herbegraven op de militaire erebegraafplaats te Loenen (vak E, nummer 825). Johan de Reuver bleek op 20 februari 1945 in Neuengamme te zijn overleden. Van de groep gijzelaars uit Staphorst heeft uiteindelijk slechts een persoon de oorlog overleefd.

Hendrik van Driesten was op 15 juni 1941 verloofd met Jo aan ’t Goor uit de Noorderkerkstraat te Elburg. Zij plaatste op 15 juni 1945 in de Elburger Courant een rouwadvertentie met een verwijzing naar de woorden uit 2 Corinthe 4 vers 17: Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid.

Gerrit Engeltjes

Gerrit Engeltjes (1897-1944)Op 15 maart 1944 kwam Gerrit Engeltjes in Nunspeet om het leven bij een beschieting van een Engels vliegtuig. Hij was met Manus Tijdeman (Lange Manus) en Henri Heijninck (Jan de Belg) bezig met het lossen van een trein waarin aardappelen werden vervoerd. Het schietincident vond plaats omstreeks elf uur in de morgen. Toen het Engelse vliegtuig naderde, waren de mannen snel onder de trein gedoken. Een voltreffer werd Gerrit Engeltjes echter fataal. Gerrit Engeltjes werd geboren op 26 juli 1897 in Elburg. Hij was een zoon van Lubbertus Engeltjes en Grietje van Triest. Gerrit was getrouwd met Fennigje Plakke (1901-1967). Op 46-jarige leeftijd kwam er op droevige wijze een einde aan het leven van Gerrit Engeltjes. Hij liet een vrouw en vijf kinderen achter.

Hendrikus Hulst

Hendrikus (Henk) Hulst (1925-1945)Hendrikus (Henk) was een van de trouwste medewerkers van de verzetsgroep van Piet Vercouteren. Al op jonge leeftijd sloot hij zich aan als LO-werker bij het ondergrondse verzet. Hij was een fel tegenstander van de geest van het nationaalsocialisme. Hij weigerde dienst te doen voor de Arbeitseinsatz. Zijn motto was: Strijden voor de goede zaak, voor God, Nederland en Oranje én tegen de Duitse onderdrukking. Nadat de radiotoestellen in 1943 door de Duitsers werden gevorderd, was de noodzaak ontstaan om illegale krantjes te verspreiden om de mensen op de hoogte te houden van de oorlogsontwikkelingen. Henk Hulst ging als een van de eersten op pad om het illegale krantje Strijdend Nederland uit Kampen te halen. Later, toen de lezerskring zich gestaag uitbreidde, werd slechts het origineel uit Kampen gehaald. Het krantje werd vervolgens in Elburg gestencild door de gebroeders Gruppen. Henk Hulst bleef in Elburg hoofdbezorger van strijdend Nederland. Hij kreeg daarbij assistentie van onder andere Freek Broekhuizen en Wim de Gunst. Voor zijn naaste familieleden bleven het illegale werk van Henk grotendeels geheim, hoewel ook zijn broers Albert en Aart verzetswerk deden.

Henk Hulst werd op 22 februari 1925 geboren in Elburg als jongste zoon in een gezin van zestien kinderen. Zijn vader Hermen (Harm) Hulst had een visverwerkend bedrijf in het pand Havenstraat 5. Henk volgde de lagere school opleiding aan het Instituut Van Kinsbergen te Elburg. Na de lagere school ging Henk naar de christelijke H.B.S in Zwolle. Daarna haalde hij een aantal aktes met ijzeren wil en taaie vasthoudendheid. 

Binnen de LO-groep stond Henk Hulst bekend om zijn bekwaamheid. Hij had maandenlang Engels gestudeerd om als verbindingsman te kunnen optreden. Zijn kennis van de Engelse taal kwam goed van pas bij de contacten met geallieerde piloten. In het laatste oorlogsjaar had Henk zich getraind in het omgaan met wapens. Dat was een van de redenen dat Henk Hulst in april 1945, samen met andere NBS’ers, om deel te nemen aan de bescherming van de bruggen aan het Griftkanaal in de omgeving van Heerde. In de vroege ochtend werd van 13 april werden de verzetsmensen overrompeld door een groep Duitse soldaten. Hij Hulst werd gearresteerd en kort daarna gefusilleerd. Zijn lichaam werd op 19 april, de dag dat de Canadezen Elburg bevrijdden, naar zijn geboorteplaats overgebracht. Henk Hulst werd vervolgens begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg te Elburg. Aart Hulst was ook bij de verdediging van de Klementbrug in Heerde betrokken, maar omdat hij op 12 april jarig was, is hij een dag voor de dramatische ontknoping vanuit Heerde naar Elburg vertrokken. Kort na de dood van Henk Hulst verscheen een In Memoriam in strijdend Nederland. Zijn motto was: Ik strijd voor een heilige zaak, waarvoor God mij geroepen heeft. Moest ik dat vroeger zonder wapens doen, thans heeft God mij de wapens gegeven en ik moet gaan. Henk Hulst ging geen enkel gevaar uit de weg. Hij deed zijn illegale werk zoveel mogelijk onopvallend. 

Op vrijdagmiddag 20 april, een dag na de bevrijding van Elburg, werden achtereenvolgens Jan Lebbing en Henk Hulst begraven. Vele vrienden en leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en verzetsmensen volgden de baar richting de begraafplaats aan de Nunspeterweg. Dominee W.L. Tukker leidde de dienst en sprak aan het graf naar aanleiding van 2 Samuel 17. Vervolgens werd Henk Hulst herdacht door dominee Gruppen, de heer Langmanals (gewestelijk stafofficier), de heer Otto Veening (afgevaardigde van de NBS, afdeling Oldebroek), de heer Dijkstra (namens de jongelingsvereniging) en de heer Piet Vercouteren. De NBS nam met een salvo militair afscheid van de beide gevallen vrienden.

Aart Kruithof

Aart Kruithof stierf op 30 april 1945 in het concentratiekamp WöbbelinAart Kruithof stierf op 30 april 1945 in het concentratiekamp Reierhorst bij Wöbbelin in Noord-Duitsland. Twee dagen later werd het kamp bevrijd door de Amerikanen. Het officiële bericht van het overlijden van Aart Kruithof werd op 23 mei 1945 ontvangen. Dominee W.L. Tukker ontving een brief waarin stond vermeld dat Aart Kruithof de verschrikkingen en de ontberingen van het concentratiekamp niet had overleefd. Zijn vriend Johan Brouwer bleek in hetzelfde kamp op 2 april 1945 te zijn overleden. 

Aart Kruithof werd geboren op 21 september 1918 in Elburg. Zijn ouders waren Hendrik Kruithof en Aartje Koster. Aart groeide op in een gezin van zeven kinderen in het pand Vischpoortstraat 29. Vader Kruithof was groente- en fruithandelaar. Na de lagere school bezocht Aart Kruithof de ambachtsschool waarna hij bij zijn vader werkzaam was als groente- en fruithandelaar.

Bij het uitbreken van de oorlog was Aart Kruithof als sergeant in het Nederlandse leger actief. Op 10 mei 1940 wist Aart zijn leven ter nauwer nood te redden. In de buurt van ’s-Heerenberg-Beek werd aart met zijn vijftien manschappen omsingeld door een grote groep Duitsers. Al schietend vanuit een vrachtwagen wist de Nederlandse groep met volle vaart door de linies heen te rijden en uiteindelijk veilig Didam te bereiken. Ongeveer 25 tot 30 Duitse soldaten sneuvelden bij deze spectaculaire actie.

Tijdens de oorlog raakte Aart Kruithof al vrij snel betrokken bij het verzetswerk. Hij werkte onder andere samen met Hendrik Boeve, Tiem Evink, Wim de Jonge en Gerrit Wiessenberg (Lange Henk). Ook zijn zuster Dina Kruithof met haar verloofde Johan Brouwer (tot december 1944 werkzaam op het distributiekantoor Elburg-Doornspijk) uit Doornspijk deden verzetswerk. Ze boden hulp aan joden, zorgden voor onderduikadressen en hielpen geallieerde piloten. 

Op 10 december 1944 kreeg Johan Brouwer bericht dat er bij de familie Bouw op De Haere enkele geallieerde piloten verbleven, die daar zo snel mogelijk weg moesten vanwege gevaar. Johan Brouwer, zijn verloofde Dina en Aart Kruithof gingen er nog dezelfde dag op de fiets naar toe. Het bleek achteraf bedrog te zijn. De Duitsers hadden bemerkt dat het verzetswerk op de Noordwest-Veluwe goed in elkaar stak en dat er op een succesvolle manier hulp aan geallieerde piloten werd geboden. Verkleed in Engelse pilotenuniformen hielden zich enkele Duitsers al enkele dagen op in de buurt van de boerderij van Herman Bouw. Zo hoopten ze in contact te komen met de verzetsmensen. Deze geraffineerd opgezette val lukte. Aart en Dina Kruithof en Johan Bouwer waren zich van geen kwaad bewust en werden nog dezelfde avond gearresteerd. Bij dezelfde actie werden uiteindelijk ook Willem Spaan, zijn vader Eibert Spaan, Herman Bouw, Willem Pater, Diesmer Vlieger, zijn dochter Hendrikje en de vier broers Hendrik, Willem, Beert en Teunis Vlieger ingerekend. De groep gearresteerden werd op maandag 11 december 1944 overgebracht naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Na enige tijd werden Dina Kruithof en Hendrikje Vlieger vrijgelaten. De groep mannen werd op 19 december overgeplaatst naar Kamp Amersfoort. Het verblijf in Amersfoort was zwaar. De hoop bestond dat de mannen zouden worden vrijgelaten. Enkele (gecensureerde) brieven konden nog worden geschreven, maar op 2 februari 1945 werd de groep op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Aart Kruithof en Johan Brouwer werden na verloop van tijd overgebracht naar kamp Reierhorst bij Wöbbelin.  

Het kamp Wöbbelin werd in februari 1945 operationeel als buitenkamp van Neuengamme. In de loop van april werden er grote groepen gevangenen vanuit andere buitenkampen naar Wöbbelin overgebracht. In totaal zijn er ongeveer 5.000 mannen en ongeveer 1.000 vrouwen naar Wöbbelin getransporteerd. Wöbbelin was nog een kamp in opbouw. Het kamp was totaal ongeschikt om grote aantallen mensen te kunnen herbergen. De omstandigheden in dat kamp waren verschrikkelijk. Toen Wöbbelin op 2 mei 1945 werd bevrijd door de Amerikanen troffen ze er nog ongeveer 3.500 overlevenden aan. De bevrijding kwam voor Johan Brouwer en Aart Kruithof helaas te laat. Johan Brouwer stierf door uitputting op 2 april 1945 in Wöbbelin. Hij stierf op zijn 25-ste geboortedag. Zijn vriend Aart Kruithof overleed op 30 april 1945 in hetzelfde concentratiekamp. Hij bereikte de leeftijd van 26 jaar. Aart was verloofd met Leida Witter. In een rouwadvertentie in de Elburger Courant van 25 mei 1945 schreef Leida onder andere de woorden: Hij stierf als een held voor zijn Vaderland. Het lichaam van Aart Kruithof werd begraven in het Hagenoupark bij Ludwigslust.

Op 3 mei 1947 werd Aart Kruithof postuum onderscheiden met een bronzen kruis vanwege zijn heldhaftig optreden tijdens de eerste oorlogsdagen. Deze eervolle onderscheiding werd op de Grebbeberg namens Koningin Wilhelmina uitgereikt door generaal Winkelman, oud-opperbevelhebber van leger en vloot, en in ontvangst genomen door Hendrik Witter en zijn dochter Dina.

Jan Lebbing

Jan Lebbing (1916-1945)Op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg stond vele jaren een opvallende grafsteen. Tijdens de dodenherdenkingen in de periode 1946-1970 werden steevast bloemen gelegd bij de graven van de Elburger verzetsmensen. Zo ook op het graf van verzetsman Jan Lebbing. Op zijn grafsteen waren de indringende woorden aangebracht: Door een noodlottig ongeval gevallen voor zijn vaderland op 18 april 1945. De tekst duidt op een tragische dood. Een dag voordat de Canadezen Elburg kwamen bevrijden, werd Jan Lebbing per ongeluk door eigen mensen doodgeschoten. Vlak voor de bevrijding waren enkele verzetsgroepen betrokken bij groepen terugtrekkende Duitse soldaten. In de donkere avonduren heeft Jan Lebbing op enig moment zich begeven naar een groepje mensen van de Elburger ondergrondse, die de wacht hielden in de buurt van de Zuiderzeestraatweg nabij het weidegebied Het Goor. Toen de groep iets verdachts hoorde en om een wachtwoord vroeg, bleef Jan Lebbing het antwoord schuldig. Hij noemde een ongeveer drie weken eerder gebruikt wachtwoord, wat inmiddels was gewijzigd. Het nieuwe wachtwoord was Jan Lebbing niet bekend, omdat hij de tussenliggende tijd elders verbleef. In paniek schoot daarop een van de verzetsmensen de onbekende persoon dood. Groot was de schrik en de verslagenheid toen bleek dat het slachtoffer Jan Lebbing bleek te zijn.

Johannes (roepnaam Jan) Lebbing werd op 27 december 1916 geboren te Alkmaar. Zijn ouders, Cornelis Lebbing en Elisabeth Jacoba Put, kregen dertien kinderen: twee zoons en elf dochters. Acht kinderen stierven op jonge leeftijd. De meesten van hen stierven aan tuberculose. Vier zussen van Jan zijn (heel) oud geworden. De jongste zus van Jan, Cornelia, werd 91 jaar oud. Zijn oudere zus Elisabeth bereikte zelfs de leeftijd van 104 jaar. Vader Lebbing had een groothandel in metalen. Na de lagere school en de ambachtsschool hielp Jan Lebbing zijn vader in de zaak.

Tijdens de oorlogsjaren kreeg Jan Lebbing een oproep voor de Arbeitseinsatz. Hij gaf aanvankelijk gehoor aan deze oproep en werd tewerkgesteld in Duitsland. Na enige tijd ontvluchtte hij Duitsland en kwam via een vluchtroute door Frankrijk terecht in Rotterdam. Daar vond Jan een onderduikadres bij zijn oudere zuster Elisabeth. Via Rotterdam kwam Jan Lebbing terecht in Elburg. Eerst kreeg hij een poosje onderdak bij de familie Gart Schenk (Staal) aan de Havenkade en vervolgens bij bakker Schenk aan de Vischpoortstraat 3. Een zuster van Jan Lebbing, Catharina, was getrouwd met Jaap Schenk, een broer van Gart en Hannes Schenk. In Elburg sloot Jan Lebbing zich al gauw aan bij het verzet. Met een vervalst paspoort was het mogelijk om dagelijks te werken bij de smederij en loodgieterszaak van Herman Hulst aan de Ellestraat. In het laatste oorlogsjaar sloot Jan Lebbing zich aan bij de NBS (Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten). Hij wilde met het verdrijven van de bezetters een bijdrage leveren aan de bevrijding van Nederland. Dat werd hem uiteindelijk fataal.

Jan Lebbing werd op vrijdag 20 april begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. De rouwdienst werd geleid door dominee W.L. Tukker, die sprak naar aanleiding van Genesis 2. Aan het graf werd gesproken door dominee Tukker, dominee Gruppen en de heer Kamphorst, een vriend van Jan Lebbing. Leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten droegen de kist.

Jan Lebbing was dertien jaar oud toen zijn moeder overleed. Zijn vader stierf in 1943. Jan had een nauwe band met zijn zusters. Vanwege het vroege overlijden van zijn moeder, het sterven van zijn enige broer en het overlijden van diverse zusters, waren Jan’s jeugdjaren niet gemakkelijk. Jan was een goed mens, die altijd klaar stond voor anderen. Zo bood Jan veel troost aan zijn jongste zuster Cornelia, die haar moeder al op 6-jarige leeftijd moest missen. Met haar sprak hij ook over de diepere betekenis van het leven. Groot was het verdriet in de familie na het plotselinge overlijden van Jan Lebbing. De familie bleef slechts achter met een bericht van deelneming van Koningin Wilhelmina, zijn zegelring en vele mooie en dierbare herinneringen. De zegelring werd door zus Cornelia tot haar overlijden dag en nacht gedragen. De familie Schenk heeft vele jaren het graf van Jan Lebbing op de begraafplaats aan de Nunspeterweg verzorgd. De stoffelijke resten van Jan Lebbing werden op 18 maart 1998 vanuit Elburg herbegraven op het Nationale Ereveld Loenen (vak A, nummer 709). Uit eerbetoon bezoeken familieleden nog met enige regelmaat het graf van Jan Lebbing in Loenen.

Na de Bevrijding verscheen in het verzetskrantje Strijdend Nederland een In Memoriam over  Jan Lebbing. In dit artikel werd Jan omschreven als iemand met een goed en helder verstand, gepaard gaande met een grote bescheidenheid. In Strijdend Nederland wordt Jan Lebbing verder als volgt gememoreerd: Zijn zieleleven was diep en teer. Hij legde zijn hart slechts open voor menschen die hij vertrouwde. Jan was aanhankelijk. Hij miste ook zoo veel in zijn leven, dat eenzaam was. Bijna geheel alleen op de wereld, sloot hij zich gaarne aan bij menschen die hem begrepen. Men kon trots zijn op een vriend als Jan Lebbing. Hij leefde gaarne voor anderen en zocht nimmer eerst eigen voordeel. Steeds behulpzaam kon men op hem rekenen. Zijn omgang met de mensch was steeds bescheiden, beschaafd, aangenaam. Hij worstelde met problemen en met enkele goede vertrouwde vrienden sprak hij er gaarne over om zijn kennis en zijn levenshouding te verdiepen. Een edel mensch is uit ons Elburg heen gegaan. Getrouw tot in den dood voor Koningin, Vaderland en vrienden.

Nicolaas Samuel Rambonnet

Nicolaas Samuel (Niek) Rambonnet (1921-1945)Nicolaas Samuel (Niek) Rambonnet werd op 31 januari 1921 geboren in Rockanje (Zuid-Holland). Hij was de oudste zoon van burgemeester F.L.J.E. Rambonnet en Maria Hubertina Rambonnet-Heidenrijk. Nieks moeder stierf op 29 maart 1925. Niek was op dat moment slechts vier jaar oud. Nadat vader Rambonnet een benoeming kreeg als burgemeester van Schoonhoven verhuisden Niek en zijn twee jaar jongere broer Han daar naar toe. De jongens werden in die tijd verzorgd door hun grootmoeder.

In zijn jonge jaren bezocht Niek Rambonnet de lagere school in Schoonhoven. Toen daar een ernstige difterie-epidemie uitbrak vertrok Niek Rambonnet uit het stadje aan de Lek en volgde de lessen aan het Instituut Van Kinsbergen in Elburg. Na Schoonhoven werd F.L.J.E. Rambonnet burgemeester te Velzen. Hij was inmiddels in 1926 hertrouwd met Marie Madeleine Speet. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Jacques en Wilhelmina Suzanne Lucrèce Marthe. Het dochtertje heeft slechts zes maanden geleefd. Niek Rambonnet bezocht in die tijd het gymnasium in Haarlem. Daar deed hij in 1940 samen met zijn broer Han zijn eindexamen. In die periode leerde Niek Marijke de Vries kennen, met wie hij zich in het laatste oorlogsjaar zou verloven.

Burgemeester Rambonnet overleed op 28 januari 1935 op 49-jarige leeftijd. Mevrouw Rambonnet-Speet bleef achter met haar kinderen Niek, Han en Jacques (geboren uit het tweede huwelijk). Nadat de oorlog in 1940 uitbrak besloot mevrouw Rambonnet om naar Oostendorp te verhuizen om zich permanent te vestigen op huize Old Putten. Dit was het familiehuis waar de familie Rambonnet vrijwel ieder jaar de vakanties doorbracht. Een belangrijke reden om naar Oostendorp te verhuizen was omdat mevrouw Rambonnet bang was dat het huis gevorderd zou worden door de Duitsers. Niek Rambonnet studeerde inmiddels Rechten te Amsterdam. Omdat Niek Rambonnet weigerde een ariërverklaring te ondertekenen, moest hij zijn studie afbreken. Op eigen kracht vervolgde Niek zijn studie op huize Old Putten. Daardoor kon hij na enige tijd alsnog zijn kandidaatsexamen halen. Een ondergedoken hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam nam het examen af.

In het voorjaar van 1944 ontstond de verzetsgroep Old Putten. De groep bestond in eerste instantie uit zes personen, maar geleidelijk aan breidde de verzetsgroep zich uit. De broers Niek en Han Rambonnet sloten zich aan bij deze groep, die onder leiding stond van jonkheer Henk Baud. Om goed toegerust aan het verzet te kunnen deelnemen, volgde Niek een korte militaire opleiding. Tot de voornaamste activiteiten van de verzetsgroep hoorde het vervoer en het onderbrengen van geallieerde parachutisten en het ophalen en vervoeren van gedropte wapens van de geallieerden. Daarnaast hield de groep Old Putten zich bezig met het saboteren van telefoonlijnen en het met behulp van springstof laten ontsporen van het door de Duitse Wehrmacht gebruikt spoorwegmaterieel. Vanaf september 1944 trad Niek op als wapeninstructeur om daarmee andere verzetsmannen op te leiden. En in het voorjaar van 1945 werd Niek Rambonnet benoemd tot commandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten van de groep Doornspijk.         

Op dinsdag 13 februari 1945 veranderde alles plotseling. Een eenheid van de Duitse Sicherheits Polizei hield een razzia op het landgoed Old Putten. De leden van de verzetsgroep waren niet aanwezig. Mevrouw Rambonnet en de personeelsleden van het fruitbedrijf, Gerard van Putten en Jaap Zwep, werden gearresteerd. De 20-jarige Alie Elizabeth ter Velde, die zich op dat moment langs de Puttense Beek begaf en in paniek raakte, werd doodgeschoten. Huize Old Putten werd in de daarop volgende periode door Duitsers bewoond en grotendeels leeggeplunderd. Het plan van Niek Rambonnet om zich vrijwillig te melden bij de Duitsers ten behoeve van zijn stiefmoeder werd hem sterk ontraden. Het zou te grote risico’s met zich meebrengen.

Begin april 1945 leek de Bevrijding nabij. De geallieerden rukten op langs de oostelijke kant van de IJssel. Het plan bestond om in de omgeving van Olst en Wijhe de rivier over te steken om vervolgens via de Veluwe door te stoten naar de westelijke provincies van Nederland. Voor het slagen van deze operatie was het van groot belang dat de bruggen over het Griftkanaal in de omgeving van Heerde niet door de Duitsers zouden worden opgeblazen om daarmee de opmars van de geallieerden te vertragen. Voor het bewaken van de bruggen werden ongeveer zestig (verzets)mensen gevraagd. Niek Rambonnet, waarnemend groepscommandant van de verzetsgroep Old Putten, maakte ook deel uit van deze groep. In de vroege morgen van 13 april 1945 werd Niek Rambonnet, bij een poging om informatie in te winnen over het verloop van de geallieerde operatie, in de omgeving van het Griftkanaal door een Duitse patrouille gearresteerd en vrijwel meteen daarop ter plekke gefusilleerd.

De vreugde over de terugkeer uit gevangenschap van mevrouw Rambonnet-Speet uit Kamp Westerbork werd overschaduwd door het bericht van het overlijden van haar oudste zoon. Niek Rambonnet werd op 20 april 1945 begraven op de Nieuwe Algemene Begraafplaats te Heerde. Kort daarna besloot de familie Rambonnet tot herbegrafenis van het lichaam van Niek. Deze plechtigheid vond onder zeer grote belangstelling plaats op zaterdagmiddag 28 april op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. De plechtigheid droeg een sober karakter. Henk Baud sprak als vriend en namens de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en de verzetsgroep Old Putten woorden ter nagedachtenis van een strijdmakker die zich steeds als vastberaden Nederlander ten volle inzette, ook bij de gevaarlijkste opdrachten. Dominee Faber sprak vervolgens kort en bad het Onze Vader. Han Rambonnet bedankte daarna de aanwezigen voor hun medeleven. Het vuurpeloton, gevormd door strijdmakkers die mee naar Heerde waren geweest, schoot drie salvo’s af, waarna de aanwezigen langs het graf defileerden.

Leonard Spek

Het gezin van Leo Spek en Hendrika Hulst met de kinderen Jannie, Alie, Lena en Herman (1940)Op vrijdag 8 december 1944 verliet Leonard (Leo) Spek zijn woning aan de Bloemstraat om hout te sprokkelen op landgoed De Haere. Met name in de laatste oorlogswinter was er een enorm tekort aan brandstof. Op De Haere werd Leo Spek die dag volkomen onverwacht opgepakt. Duitse soldaten waren op zoek naar Engelse piloten. Leo Spek schrok van hun aanwezigheid zette het op een lopen waarna de Duitse soldaten hem achtervolgden en arresteerden. Ook Barend Bosman uit Elburg werd opgepakt. Leo Spek en Barend Bosman werden afgevoerd naar de Koning Willem III kazerne te Apeldoorn. Nadat zijn vader, Roelof Bosman, op de hoogte was gebracht van de arrestatie van zijn zoon, is hij gaan onderhandelen met de Duitsers. Voor een half varken heeft hij zijn zoon korte tijd later weten vrij te krijgen. Een jongeman, die ooggetuige was geweest van de razzia, bracht de familie Spek in Elburg op de hoogte van het feit dat Leo was opgepakt en met een overvalwagen was afgevoerd. Op 15 december 1944 arriveerde Leo Spek in Kamp Amersfoort. Hij werd geregistreerd onder het kampnummer 9582 en zat gevangen in Block X. In Kamp Amersfoort verbleef Leo Spek tot 2 februari 1945. Op zijn registratiekaart staat duidelijk vermeld wat de houding en overtuiging van Leo Spek was: Deutschfeindliche Benehmen (Duitsvijandig gedrag).

Eind 1944 schreef Leo Spek onder censuur met potlood vanuit het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort een kort (gecensureerd) briefje naar zijn vrouw en kinderen in Elburg.

Lieve vrouw en kinderen, Hoe gaat het met jullie, met mij gaat het best. Passen de kinderen goed op, Jannie, Alie, Lena en Herman. Het eten is hier goed, kleding hebben we hier meer dan voldoende. Ik heb nog wel eens trek in een sigaret, dat mis je dan zoo. Nu wij moeten het beste maar hopen, en tot weerziens. Ontvang van mij de hartelijke groeten van je liefhebbende man en vader en kust de kinderen van mij allen. Daag.

Dit briefje bleek later het laatste teken van leven dat de familie Spek van Leo heeft ontvangen. Daarna bleef het stil. Na de oorlog leefde de familie Spek-Hulst in grote onzekerheid. Pas op 27 augustus 1951 werd door het Rode Kruis de dood van Leo Spek officieel bevestigd. Leo Spek was op 9 maart 1945 bij een bombardement van de geallieerden in de omgeving van Bad Sassendorf om het leven gekomen.

Op 2 februari 1945 werd Leo Spek op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Daar verbleef hij bijna twee weken. Zijn kampnummer was 70775. In de omgeving Soest (Sauerland) was een buitencommando van het kamp Neuengamme gevestigd. Op deze plek zat een mobiele brigade van gevangenen, die schade aan spoorlijnen moest herstellen. Deze groep werd ook wel het Eisenbahn-commando genoemd. Op 12 februari 1945 werden 504 gevangenen afkomstig uit 14 Europese landen vanuit Neuengamme naar Soest overgebracht. Onder hen bevonden zich ongeveer 55 Nederlandse gevangenen, waaronder ook Leo Spek. Terwijl de mannen van het Eisenbahncommando op 28 februari 1945 bezig waren met herstelwerkzaamheden aan de deels vernielde spoorlijn tussen Soest en Bad Sassendorf, werden ze door geallieerde vliegtuigen gebombardeerd. Leo Spek werd zwaar gewond naar een noodziekenhuis gebracht. Medische hulp mocht helaas niet meer baten. Leo Spek stierf op 9 maart 1945 aan zijn zware verwondingen. Zijn lichaam werd, samen met 94 andere slachtoffers, begraven in een massagraf op de begraafplaats van Bad Sassendorf. Toen de geallieerden oprukten, dreven SS-ers 350 overgebleven gevangenen op 4 april 1945 naar Höxter. Aan deze lijdensweg kwam een einde in het concentratiekamp Ebensee in Oostenrijk. Daar werden de overgebleven gevangenen op 6 mei 1945 uiteindelijk bevrijd door de Amerikanen.

De familie Spek-Hulst leefde na de oorlog lange tijd in onzekerheid over het lot van Leo Spek. Op 21 juni 1945 plaatste de familie Spek een advertentie in het dagblad Trouw met een oproep om inlichtingen te geven over Leonard Spek. In de advertentie gaf de familie aan dat Leonard op het moment van vertrek vanuit Amersfoort naar Neuengamme een ontsteking aan één van zijn ogen zou hebben. Vanuit Neuengamme zou hij vermoedelijk als loodgieter te werk gesteld zijn in de buurt van Hannover. De hoop op terugkomst werd na de bevrijding steeds minder. Pas op 25 oktober 1951 werd via het ministerie van Justitie het overlijden van Leo Spek in een akte officieel vastgesteld.

Na een lange zoektocht lukte het zoon Herman Spek pas in 1986 het massagraf in Bad Sasendorf te ontdekken. Samen met zijn oude moeder en zijn zusters bezocht Herman Spek in de daarop volgende jaren het massagraf. In het jaar 2004 heeft het gemeentebestuur van Bad Sassendorf voor alle 95 slachtoffers een liggende steen (zonder namen) geplaatst. Op basis van gegevens van de Oorlogsgravenstichting is vastgesteld dat in het massagraf zeven Nederlanders liggen begraven. Op vrijdag 13 april 2007 werd in aanwezigheid van nabestaanden een gedenksteen onthuld waarop de namen van de zeven uit Nederland afkomstige slachtoffers staan vermeld. Hun namen zijn: G.A. Bos (Rotterdam), C.A.M. Grul (Nijmegen), G. Jansen (Putten), A. van Lierop (Heeze), A. Mijnsberge (Den Haag), L. Spek (Elburg) en J.C. Vente (Nieuwerkerk aan de IJssel). Op het grafmonument staat het opschrift: Hier ruhen 95 Burger verschiedener nationen die in der schweren zeit von 1940-1945 fern ihrer Heimat starben.

Leonard (Leo) Spek werd op 21 maart 1901 geboren in Elburg. Zijn ouders waren Jan Willem Spek (1860-1949) en Jansje Docter (1866-1939). Leo Spek trouwde op 2 januari 1930 met Hendrika Johanna Hulst (1905-1994). Het echtpaar Spek kreeg vier kinderen: Jannie, Alie, Lena en Herman. Leo Spek was loodgieter en had een werkplaats bij zijn woning aan de Bloemstraat 15. Na de oorlog nam Herman Hulst het loodgieterswerk van zijn zwager Leo Spek over. De weduwe Spek-Hulst begon een winkeltje in huishoudelijke artikelen.

Alie Elizabeth ter Velde

Alie Elizabeth ter Velde (1921-1945) werd op 13 februari 1945 gedood tijdens de razzia op landgoed Old Putten)Tijdens de razzia op het landgoed Old Putten fietste de 20-jarige Alie (Elizabeth) ter Velde op 13 februari 1945 langs de Puttenerbeek. Ze was naar Hendrik Vlieger op de Hoge Enk geweest om een zakje rogge en een busje melk te halen. Juist op dat moment deed de Sicherheits Polizei een overval in huize Old Putten. Alie ter Velde raakte door deze actie in paniek en probeerde zo snel mogelijk weg te komen. Dat werd haar fataal. Ze werd in de rug geschoten en stierf ter plekke.

Aaltje (Alie) Elizabeth ter Velde werd op 15 mei 1924 geboren te Epe. Haar ouders waren Lambertus ter Velde en Elisabeth Jager. Met haar moeder, zuster en broer kwam ze in 1937 in Elburg wonen. Haar moeder was weduwe en trouwde in dat jaar met Jacob van Driesten. Het gezin woonde aan de Zwolseweg 7A (momenteel Vackenordestraat). Alie ter Velde werkte tijdens de oorlogsjaren, samen met Betje Stoffer en Aartje Leusink, bij burgemeester Van Lynden aan de Jufferenstraat 21. Ze had verkering met Harm Westerink. Alie ter Velde werd op maandag 19 februari 1945 begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. Honderden belangstellende Elburgers stonden uit eerbied langs de kant van de weg. De lijkkoets werd getrokken door twee paarden met zwarte dekkleden. Twaalf dragers liepen aan weerszijden van de koets.

Op de grafsteen van Alie ter Velde staan de woorden uit Jacobus 1 vers 11: Want de zon is opgegaan met de hitte en heeft het gras dor gemaakt en zijne bloem is afgevallen, en de schoone gedaante haars aanschijns is vergaan.

Gerrit Westerink

Gerrit Westerink (1915-1944)Tot de slachtoffers in het concentratiekamp Neuengamme behoort ook Gerrit Westerink. Hij werd geboren in Elburg op 21 januari 1915. Zijn ouders waren Gerrit Westerink (bijnaam: Planken Gart; 1878-1963) en Aaltje Westerink (1880-1947). De familie Westerink woonde tijdens de oorlogsjaren in een huisje aan de Molenkampstraat 3.

Gerrit Westerink werd samen met zijn vriend Gerrit Zwep op 19 augustus 1944 gearresteerd in Zwolle. Beide mannen werden opgepakt op verdenking van smokkelhandel. Ze werden opgesloten in het strafkamp Ommen. Van daaruit werden Westerink en Zwep overgebracht naar Kamp Amersfoort. Op 10 september 1944 werden de beide vrienden vanuit Amersfoort op transport naar Neuengamme gesteld. Onderweg naar Duitsland is Gerrit Zwep (1912-1969) uit de trein gesprongen. Tijdens de daaropvolgende beschieting werd zijn linkerbeen zo zwaar geraakt dat later tot amputatie moest worden overgegaan. Gerrit Westerink kon de ontberingen van het concentratiekamp Neuengamme niet weerstaan. Hij stierf op 17 december 1944 op 29-jarige leeftijd. Als doodsoorzaak werd in de documenten enterocolitis (ontsteking aan de darmen) vermeld. Meer waarschijnlijk is dat hij door ondervoeding en algehele verzwakking is overleden.

Geallieerde Oorlogsslachtoffers in Elburg

De graven van William Love en Gustaw Szeliga op de begraafplaats aan de Nunspeterweg (Foto Studio Lusin)Tijdens de oorlog was het IJsselmeer een belangrijke route van de geallieerde bommenwerpers om Duitse steden en industriegebieden te bombarderen. De geallieerden maakten door deze vliegroute handig gebruik van de schaarse aanwezigheid van Duits luchtafweergeschut in dit gebied.
Helemaal veilig was de route over het IJsselmeer niet. Duitse jachtvliegtuigen probeerde de bommenwerpers van de geallieerden uit de lucht te schieten. Het gevolg was dat uiteindelijk honderden vliegtuigen in het IJsselmeer neerstortten. Vrijwel alle bemanningsleden kwamen daarbij om het leven.

Jacob Westerink (1892-1982), de schipper van de botter EB 51, was er in een nacht in 1943 getuige van dat er maar liefst 14 geallieerde bommenwerpers (met gemiddeld zeven mensen aan boord) uit de lucht werden geschoten.
Vaak werden de lichamen door de vissers geborgen. Soms spoelden bemanningsleden ergens langs de IJsselmeerkust aan zonder dat ze konden worden geïdentificeerd. De gesneuvelden werden vaak op lokale kerkhoven in een (naamloos) graf ter aarde besteld. De meeste bemanningsleden stortten echter met vliegtuig en al in het IJsselmeer en zonken vervolgens af naar de bodem. 

In Elburg zijn enkele tientallen lichamen door vissers aan de wal gebracht. Ze werden veelal in andere plaatsen begraven (Harderwijk, Amersfoort, Amsterdam of in Margraten). Twee geallieerde vliegers werden (blijvend) in Elburg begraven. Dat zijn William Love en Gustaw Szeliga.

William Love

Op vrijdag 16 juni 1944 werd door schipper Peter van der Heide en zijn zoon Gerard het lichaam van een geallieerde vlieger in de haven van Elburg aangebracht. Onderzoek wees uit dat het hier ging om een bemanningslid van een geallieerde bommenwerper, de Lancaster MK.II - DS794 – OW-W. Het slachtoffer was de 25-jarige Pilot Officer William K.M. Love, die in de bommenwerper de taak van Air Gunner (luchtschutter) had. Zijn stoffelijk overschot werd de volgende dag op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg (grafnummer 909) te Elburg begraven.

Op de avond van dinsdag 15 februari 1944 was Berlijn het doelwit van een grote luchtaanval. Maar liefst 561 Lancasters, 314 Halifaxes en 16 Mosquitos werden bij deze aanval ingezet. Deze missie was het meest omvangrijke en hevigste bombardement dat de Royal Air Force op Berlijn uitvoerde. De aanval vormde de afsluiting van de zogeheten Battle of Berlin, die in de nacht van 18 op 19 november 1943 was ingezet. De aanvliegroute liep niet over Nederland, maar via Denemarken en Rügen. Tussen ongeveer 21.15 uur en 21.45 uur werd Berlijn getroffen door een enorme hoeveelheid brisant- en brandbommen. De toegebrachte schade was enorm. Als gevolg van deze bombardementen ontstonden die avond in Berlijn vele honderden branden. Veel huizen en gebouwen werden door de vuurzee verwoest. Diverse belangrijke Berlijnse oorlogsindustrieën werden getroffen en tenminste 320 mensen werden bij deze aanval gedood. Op de terugweg vlogen de geallieerden wel over Nederland. De laatste twee squadrons koersten via Hildesheim, Midden Overijssel, Zwolle, het IJsselmeer en Noord-Holland richting Engeland.

Van deze aanval op Berlijn keerden 43 vliegtuigen (26 Lancasters en 17 Halifaxes) niet terug. Zeven toestellen stortten in de nacht van 15 op 16 februari 1944 neer boven Nederlands grondgebied. Een van deze bommenwerpers was de Lancaster DS794 van het 426-ste Royal Canadian Air Force (Thunderbird) Squadron. Het toestel was op 15 februari 1944 om 17.47 opgestegen van de RAF-basis Lonton-on-Ouse in North Yorkshire. Aan boord van het toestel waren zeven bemanningsleden, waaronder William Kilworthy Murray Love.
Op de terugweg van de missie naar Berlijn werd het toestel op een hoogte van ongeveer 6400 meter uit de lucht geschoten door een Duitse nachtjager, die op de vliegbasis Leeuwarden was gestationeerd. Het toestel werd bediend door Oberfeldwebel Heinz Vinke. De Lancaster stortte omstreeks 22.35 uur tussen Elburg en Harderwijk neer in het IJsselmeer. Alle zeven bemanningsleden kwamen bij deze crash om het leven.

De lichamen van de 22-jarige P. Labach (navigator), de 23-jarige L.W. Hicks (bommenrichter) en de 21-jarige L.T. Prosser (boordwerktuigkundige) werden niet lang na de crash gevonden in de buurt van Harderwijk en begraven op de begraafplaats Oostergaarde. Het lichaam van William K.M. Love werd pas op 16 juni 1944 in de buurt van Elburg door Peter en Gerard van der Heide opgevist. Een plaatje met de gegevens R.C.A.F. I 86 496 O.D. maakte duidelijk wie het slachtoffer was.
De stoffelijke resten van de 23-jarige W.P. Pattle (piloot), de 26-jarige A.B. Chester (radiotelegrafist) en de 20-jarige O.W. Hicks (schutter) werden niet gevonden. Hun namen staan vermeld op het RAF-herdenkingsmonument te Runnymede (nabij Londen) in Engeland.

In september 1960 werd door de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Luchtmacht het wrak van de Lancaster DS794 in de buurt van de Kokkelweg nabij Biddinghuizen gevonden. Het was het tweede wrak dat na de drooglegging van Oostelijk-Flevoland door de bergingsdienst was gevonden. In het vliegtuigwrak werden naast munitie ook stoffelijke resten aangetroffen, die echter niet geïdentificeerd konden worden. Tegenwoordig staat aan de Kokkelweg een markeringsteken (blauwwitte paal met een rood vliegtuigje) in de berm, waarbij het verhaal van de neergestorte Lancaster DS 794 wordt weergegeven. De bemanning wordt herdacht op het monument voor geallieerde vliegers in Harderwijk.

De familie Love was in 1920 vanuit Schotland naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Omdat William Love niet tot Amerikaans staatsburger was genaturaliseerd, kon hij geen dienst nemen bij de USAAF. Dat was de reden dat William Love tijdens de oorlog dienst nam bij de Royal Canadian Air Force. Na zijn opleiding werd hij ingedeeld bij het 426-ste Canadese Squadron, gestationeerd op de vliegbasis Linton-on-Ouse in Yorkshire. Het was de bedoeling dat William Love op 15 februari 1944 zou deelnemen aan zijn laatste vlucht. Hierna zou hij terugkeren naar zijn familie in de Verenigde Staten. Deze laatste vlucht liep echter fataal af.

Na de oorlog kwam de familie Van der Heide uit de Ellestraat in contact met de nabestaanden van William K.M. Love. Twee dochters van Peter van der Heide (1895-1968), Coba en Eib, namen de zorg voor het graf van William Love op zich. De correspondentie tussen hen en de familie Love resulteerde in blijvende vriendschapsbanden.
Toen de Canadese autoriteiten na de oorlog toestemming vroegen om de stoffelijke resten van William Love te mogen overbrengen naar de militaire begraafplaats in Holten, werd dit verzoek door de nabestaanden afgewezen. Deze beslissing was gebaseerd op de uitdrukkelijke wens van de familie Van der Heide dat Love in hun woonplaats begraven zou blijven liggen.

De gezusters Jacoba (Coba) Dijkhuizen-van der Heide (1926-2012) en Eibertje Zoet-van der Heide (1929-2002) hebben tot op hoge leeftijd de graven van de geallieerde vliegers William Love en Gustaw Szeliga verzorgd. De zorg werd vervolgens overgenomen door de kinderen van de familie Zoet-van der Heide. Vader Peter van der Heide besliste kort na de oorlog dat zijn dochter Coba het Poolse graf  moest onderhouden. Zijn dochter Eib kreeg de zorg voor het graf van William Love toegewezen.

Gustaw Szeliga

Naast het graf van William Love had de familie Van der Heide nog een tweede graf geadopteerd. Het was de laatste rustplaats van Gustaw Szeliga. Op 22 juni 1944 hadden Elburger vissers het stoffelijk overschot van de 31-jarige Sergeant Gustaw Szeliga in de haven van Elburg aangebracht.
In de nacht van 12 op 13 juni 1944 namen 286 Lancasterbommenwerpers en 17 Musquito’s deel aan de bombardementen op synthetische olieraffinaderijen in Gelsenkirchen. Tijdens deze nacht verloor de R.A.F. zeventien toestellen.
Op 12 juni 1944, omstreeks 23.15 uur, waren vanaf het vliegveld Faldingworth in Lincolnshire acht bommenwerpers van het 300e Poolse squadron opgestegen om deel te nemen aan de aanval op Gelsenkirchen. Een van de bommenwerpers, de Avro Lancaster Mk.I - LL807 - BH-K, stortte ten westen van Urk neer in het IJsselmeer. Niemand van de bemanning overleefde de crash. Tussen 13 en 29 juni 1944 werden nabij Urk de lichamen van vijf bemanningsleden gevonden. Alle vijf Poolse vliegers werden op de begraafplaats bij het Kerkje aan de Zee op Urk begraven en in 1947 herbegraven op het geallieerde ereveld op Rusthof in Oud-Leusden. Het lichaam van de 21-jarige sergeant Albin Pacula werd nooit gevonden.
Op 23 juni 1944, een dag na het vinden van zijn lichaam, werd Gustaw Szeliga (1912-1944) ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. Zijn graf (nummer 908) grenst aan het graf van William W.K. Love.

Dankzij bemoeienissen van burgemeester Van Lynden en door tussenkomst van het Air Ministry in Londen, werden de gezusters Coba en Eib van der Heide in contact gebracht met de familie Szeliga in Polen. De gezusters hadden inmiddels de zorg van de in Elburg aanwezige oorlogsgraven op zich genomen. In het voorjaar van 1947 ontvingen de Elburgers een brief uit Goleszów, waarin de familie Szeliga haar waardering uitsprak voor de zorg van het graf van hun gesneuvelde zoon en broer.
Uit de Poolse contacten kwam meer duidelijkheid over achtergronden van de familie Szeliga. Gustaw Szeliga kwam uit het dorpje Godziszów (gemeente Goleszów). Het gezin van vader Ludwik Szeliga en moeder Alojzja Szeliga-Tkacz bestond uit vier zonen en een dochter. De zoons waren Emanuel, Mieczysław Gustaw Szeliga (1912-1944), Robert (1916-1992) en Rudolf (1919-1940). De naam van de dochter was Bronislawa (1920-2008). Mieczyslaw Gustaw (roepnaam Gustaw) Szeliga werd geboren op 28 juli 1912 in Szymbark (destijds Polen, maar tegenwoordig een gebied in de Tsjechische Republiek). In de dertiger jaren moest Gustaw in militaire dienst. Hij diende in de jaren 1934-1935 bij het Luchtregiment II in Krakau. Gedurende deze tijd studeerde Gustaw af aan de Poolse Luchtmacht Universiteit van Deblin als werktuigbouwkundige. Na de verplichte basisdienst keerde Gustaw terug naar huis.

Tijdens de mobilisatie in 1939 werd Gustaw naar de Poolse luchtmacht gestuurd. Hij vocht in september tegen de Duitsers. Nadat Polen onder de voet gelopen was door de Duitse legers, vluchtte Gustaw Szeliga (net als vele andere Poolse piloten) via Roemenië, Hongarije en Frankrijk naar Engeland. Daar sloot hij zich aan bij het 300e Poolse Squadron dat vloog voor de Royal Airforce (R.A.F.). In Engeland volgde Szeliga een cursus voor vliegend personeel. Vervolgens nam hij deel aan vluchten als boordwerktuigkundige.