Doornspijk - Veldweg
Locatie: Veldweg, 8081 CD, Doornspijk (Elburg), Gelderland, Nederland
Herdachte groepen: Burgerslachtoffers, Vervolgden Nederland, Algemeen
Ontwerper: Jan A. de Melker (14-03-1928)
Onthulling: 1964
Soort: Beeld/Sculptuur
Het monument
Vorm en materiaal
Het oorlogsmonument in Doornspijk (gemeente Elburg) is een bronzen sculptuur waarin een aantal reliëfs zijn aangebracht. Aan de bovenzijde zijn de namen van oorlogsslachtoffers ingegraveerd. Het gedenkteken is 1 meter 50 hoog, 50 centimeter breed en 50 centimeter diep.
Digitaal Joods Monument
Het joodse oorlogsslachtoffer dat op dit gedenkteken vermeld staat, is tevens opgenomen in het 'Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland'. Hierin vindt u meer informatie over deze persoon met waar mogelijk een korte biografie, familierelaties en adresgegevens.
De geschiedenis
Het oorlogsmonument in Doornspijk (gemeente Elburg) is opgericht ter nagedachtenis aan de medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen om het leven zijn gekomen.
Onder hen was Jozeph de Lange, een joodse student. Op 22 mei 1942 vertrok hij naar Apeldoorn om als verpleeghulp te gaan werken in de joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch. Hij trouwde met Jetty Hes, ook verpleegkundige in de instelling. Samen werden ze op 22 januari 1943 naar Kamp Westerbork vervoerd, van waaruit ze op 20 juli 1943 gescheiden naar Sobibor zijn gedeporteerd. Drie dagen later zijn Jozeph de Lange en Jetty Hes-De Lange daar om het leven gebracht.
Onthulling
Het monument is onthuld in 1964.
Locatie
Het monument is geplaatst op de hoek Veldweg/Oude Kerkweg in Doornspijk (gemeente Elburg).
Oorlogslachtoffers Doornspijk Veldweg
Ter nagedachtenis aan onze medeburgers die slachtoffer werden als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945.
Gerrit Berghorst werd geboren op 22 oktober 1919 in de gemeente Oldebroek. Zijn ouders waren Hendrik Berghorst (1890-1952) en Willempje Docter (1891-1978). Het gezin Berghorst telde zeven kinderen (vier dochters en drie zoons) en woonde op het adres Aperloo G 84 aan de Stadsweg.
Gerrit Berghorst werd op zondag 23 juli 1944, samen met een groep van 38 andere jongemannen, bij een razzia in Oosterwolde opgepakt. De razzia door de Grüne Polizei was een gevolg van de op 6 juli gepleegde aanslag bij de Kamperveense melkfabriek, waar een groepje arrestanten uit Oosterwolde door een gewaagde actie werd bevrijd. De groep mannen van 39 mannen, die in Oosterwolde waren opgepakt, werden naar Kamp Amersfoort overgebracht. Gerrit Berghorst werd in Kamp Amersfoort geregistreerd onder het nummer 3323. Op zijn persoonskaart staat dat Gerrit slotenmaker was. Onder de arrestanten waren ook de broers Andries en Jan van de Wetering van de Grote Woldweg. Toen de Duitsers aan Jan van de Wetering vroegen hoe oud hij was, antwoordde hij dat hij juist die dag 18 jaar was geworden. Hij wist echter niet dat de grens om opgepakt te worden juist op 18 jaar lag. Dus ook hij moest mee.
Begin september 1944 mochten veertien mannen terug naar Oosterwolde. De overige 25 mannen, waaronder Gerrit Berghorst, werden op transport gesteld naar Duitsland. Vanuit het kamp Peres bij Leipzig wist Gerrit nog te vluchten, maar hij werd later weer gearresteerd. Uiteindelijk wisten twaalf van de veertien mannen de oorlog te overleven. Dirk Jan Karsebrink (overleden op 17 april 1945 in Dresden) en Gerrit Berghorst stierven in Duitsland. Gerrit Berghorst overleed op 2 april 1945 in Zöschen (Landkreis Merseburg). Zijn lichaam werd op de gemeentelijke begraafplaats van Zöschen begraven. Zöschen was een buitenkamp van het concentratiekamp Buchenwald. Het werd in 1944 door onder andere Nederlandse gijzelaars gebouwd. Pas op 20 maart 1946 kreeg de familie Berghorst de officiële bevestiging van het Rode Kruis dat Gerrit Berghorst was overleden.
Gerrit Blaauw werd op 6 mei 1907 geboren te Oldebroek. Zijn ouders waren Hendrik Blaauw en Hendrikje Flier. In zijn jonge jaren werkte hij als chauffeur bij een transportbedrijf. Gerrit Blaauw trouwde in 1929 met Jannetje Fikse (1911-2000). Uit dit huwelijk werden twee zoons en drie dochters geboren. Tijdens de oorlog was Gerrit werkzaam op het distributiekantoor in Elburg. Via dit werk kon hij illegaal bonnen op onderduikadressen leveren. Daarnaast deed hij koerierswerk en was het actief voor de NBS en de R.V.V. (Raad voor Verzet) op de Noord-Veluwe. Toen zijn oudste zoon Henk op 13 februari 1945 werd gearresteerd omdat hij van een neergestort vliegtuig een parachute had meegenomen, heeft Gerrit Blaauw zich gemeld bij de S.D. Hij werd direct gearresteerd en na verhoor overgebracht naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Vervolgens werd Gerrit Blaauw gevangen gezet op de Kruisberg te Doetinchem.
Nadat in de nacht van 6 op 7 maart 1945 in de omgeving van de buurtschap Woeste Hoeve nabij Beekbergen een aanslag was gepleegd op Hanns Albin Rauter, de hoogste Duitse politie-generaal en hoofd van de S.S. in Nederland, werden er represaillemaatregelen genomen. Op 8 maart 1945 werden in totaal 274 mannen gefusilleerd. Uit gevangenissen in Assen, Zwolle, Almelo, Colmschate, Apeldoorn en Doetinchem werden 117 mannen gehaald en bij Woeste Hoeve in de ochtenduren doodgeschoten. Eén van deze mannen was de 37-jarige Gerrit Blaauw uit Oosterwolde. Nog eens 157 andere gevangenen werden in Amsterdam, Amersfoort, Fort de Bilt en op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. In de middaguren werden alle slachtoffers in een massagraf op de begraafplaats Heidehof bij Apeldoorn begraven. Vanaf 25 april 1945 werden alle 117 lichamen weer opgegraven en geïdentificeerd. Gerrit Blaauw werd op 15 mei 1945 herbegraven op de begraafplaats te Oosterwolde.
Op 25 juni 1945 deed Gerrit Bonestroo (35 jaar, landbouwer) aangifte van het overlijden van de 23-jarige landbouwer Harmen Bosch. Harmen Bosch was geboren op 22 februari 1922 te Doornspijk. Op 24 juni 1945 om 6.00 uur in de morgen zou hij volgens overlevering slachtoffer zijn geworden bij een boerderijbrand op de hoek van de Horsterweg en de Mezenbergerweg. De brand zou (uit vergelding) zijn aangestoken door verzetsmensen. Harmen Bosch was als onschuldig slachtoffer op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Zijn stoffelijk overschot werd op 28 juni 1945 begraven op de begraafplaats in Doornspijk-Dorp. Harmen Bosch was een zoon van Jan Bosch en Harmpje Klein. Harmen Bosch was gehuwd met Aartje Brink. Het jonge echtpaar had één dochter Aartje.
In de Elburger Courant van 26 juni 1945 werd verslag gedaan van deze brand: Zondagnacht 3 uur brak brand uit op de kapitale boerderij van A. Plette, Horsterweg. Het vuur begon bij de schuur en sloeg direct op den hooiberg. Aangedreven door den wind, ging de boerderij ook in vlammen op. De bewoners werden op ’t laatste moment wakker en konden nog wat inboedel redden. De brandweer werd gewaarschuwd, doch kon alleen nog naspuiten. Een zeer tragisch geval deed zich toen voor. Terwijl de buurt hielp met het blusschen en Harm Bosch en Lb. Van den Bosch zich achter het huis bevonden, zag Lb. Van den Bosch dat de muur wankelde. Hij waarschuwde meteen Harm en vloog achteruit. ’t Was te laat. Harmen kwam onder den muur terecht. Direct wed met man en macht gewerkt om H. Bosch er onder uit te halen. Het bleek dat hij al overleden was. Bosch was gehuwd. Van de vlammen werden een prooi 25 stuks vee en 50.000 pond hooi. Gelukkig was het groote vee in het land. De oorzaak is waarschijnlijk brandstichting. Aartje Brink zou na de oorlog trouwen met Rutger Lokhorst (1921-1991) en woonde lange tijd aan de Burgemeester Frieswijkweg. Aartje stierf op 4 juli 1995 te Doornspijk op de leeftijd van bijna 76 jaar.
Op 7 december 1944 werd de 75-jarige Gerrigje Bouw-Wijnne van de Hoevensweg in de buurtschap Wessinge dodelijk getroffen door een neervallende bom. Een geallieerd vliegtuig had een trein op het spoor Amersfoort-Zwolle gebombardeerd en verloor daarna een bom boven Wessinge. Gerrigje Bouw-Wijnne woonde in bij haar oudste zoon Peter Bouw. Op het moment dat de bom viel, zat Gerrigje in het bakhuis bij haar woning. Ze raakte ernstig gewond aan haar been. Het slachtoffer werd zo snel mogelijk met paard en wagen naar het noodziekenhuis in Nunspeet gebracht, waar ze later die dag om 13.00 uur overleed aan haar zware verwondingen. Gerrigje Wijnne was een dochter van Jakob Wijnne en Hendrikje Top. Ze werd op 20 mei 1869 geboren in Gortel (gemeente Epe). Ze trouwde op 22 december 1900 te Epe met Aart Bouw (1871-1934) uit Nunspeet. Gerrigje Bouw-Wijnne werd op 11 december 1944 begraven op de begraafplaats Doornspijk-dorp. Op haar graf staat een paaltje met het nummer P 664.
Johannes (Johan) Brouwer werd geboren op 2 april 1920 in Doornspijk. Zijn ouders waren Hendrik Brouwer (1898-1971) en Reintje Hoogers (1897-1970). Johan was werkzaam bij de distributiedienst Elburg-Doornspijk en daarnaast actief in het verzet. Johan Brouwer vormde samen met onder andere Hendrik Boeve, Tiem Evink, Wim de Jonge, Gerrit Wiessenberg, zijn verloofde Dina Kruithof en haar broer Aart Kruithof een verzetsgroep. De groep bood hoofdzakelijk hulp aan joden, onderduikers en geallieerde piloten.
Op 10 december 1944 kreeg Johan Brouwer bericht dat er bij de familie Bouw op De Haere Engelse piloten zaten. Deze piloten moesten daar zo snel mogelijk weg. Aart Kruithof, Dina Kruithof en Johan Brouwer gingen er nog diezelfde dag per fiets naar toe. Daar liepen ze echter in de val. Verkleed als geallieerde piloten hielden zich enkele Duitsers zich al een paar dagen in de buurt van de boerderij van Herman Bouw op. Ze hoopten het georganiseerde verzet, dat zich bezig hield met de opvang van Engelse piloten, op te rollen. Aart, Dina en Johan werden die avond gearresteerd. Bij dezelfde actie werden onder andere ook Herman Bouw, Willem Spaan en Eibert Spaan opgepakt. En ook Diesmer Vlieger, zijn dochter Hennie en de vier broers Vlieger werden ingerekend. De hele groep werd vanaf ’t Harde naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn overgebracht. Daar werden Hennie Vlieger en Dina Kruithof vrijgelaten.
Via Apeldoorn kwam Johan Brouwer op 19 december 1944 terecht in Kamp Amersfoort. Op 2 februari 1945 werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Daar kwam de trein twee dagen later aan. Johan Brouwer werd geregistreerd onder het nummer 70744. Vanuit Neuengamme kwam Johan Brouwer uiteindelijk terecht in kamp Reierhorst nabij Wöbbelin. In dit kamp stierf hij op 2 april 1945, op zijn 25e verjaardag, door uitputting.
Dina Kruithof plaatste in de Elburger Courant van 29 mei 1945 een rouwadvertentie. De tekst luidt: Het behaagde den Heere mijn innig geliefde verloofde Johannes Brouwer van mijn zijde weg te nemen op den jeugdigen leeftijd van 25 jaar, op 2 april in het concentratiekamp Wöbbelin in Duitsland na een ziekte. Zijn nagedachtenis zal bij mij altijd in eere blijven. Den Vaderland getrouwe bleef hij tot in den dood. Zijn diepbedroefde verloofde, Dina.
De familie bleef zoeken naar meer informatie over Johan. Zijn ouders, woonachtig aan de Beekweg 11 (later aan de Kolmansweg 89), plaatsten op 2 juni 1945 nog een advertentie in het dagblad Trouw waarin ze ooggetuigen opriepen om eventuele inlichtingen te verstrekken. Na de oorlog werd in Doornspijk de Johan Brouwerweg naar hem vernoemd.
Enkele weken na de bevrijding kreeg Harm(en) Dijkhuizen bericht dat zijn in de oorlog gevorderde paard in de buurt van Apeldoorn was gesignaleerd. Samen met nog enkele boeren van de Hoge Enk ging hij op 6 juni 1945 op onderzoek uit. Op zijn fietstocht richting Apeldoorn werd Harmen Dijkhuizen echter in Vaassen aangereden door een auto. Hij werd zwaar gewond naar een ziekenhuis in Apeldoorn vervoerd, waar hij nog dezelfde avond overleed. Harmen Dijkhuizen werd 61 jaar. Hij werd begraven op de begraafplaats te Doornspijk (dorp).
Antonie de Graaf werd geboren op 30 december 1893. Na het behalen van zijn onderwijzersdiploma werd Antonie de Graaf in 1911 onderwijzer aan de Hervormde lagere school in Doornspijk. Antonie de Graaf trouwde op 22 november 1923 met Elisabeth (Lijs) Smit (1886-1944) uit Vaassen. Uit dit huwelijk werd op 2 september 1929 een dochter Henderiekje (Riekje) geboren. Op 1 februari 1944 raakte Lijs de Graaf-Smit betrokken bij een ernstig ongeluk door een op hol geslagen paard. Paard en wagen waren van Lokhorst. Hij was in gezelschap van Evert van Batavia. Op de wagen lag 1.000 kilo kunstmest, die voor de bezetters vervoerd moest worden vanaf de haven van Elburg. Lijs had enkele boodschappen gedaan bij bakker Smit en was op weg naar huis. Op de Zuiderzeestraatweg schrok het paard plotseling door een hard voorbijrijdend Duits militair voertuig. Lijs de Graaf wist nog net op tijd het 6-jarige jongetje Jan Hoeksma (het zoontje van het hoofd van de lagere school) te redden door hem door het hek van de schoolmeesterswoning te duwen. Zelf raakte Lijs ernstig gewond. Ze stierf een paar dagen later -op 5 februari 1944- in een ziekenhuis in Zwolle aan haar verwondingen. Haar begrafenis was op 10 februari op de begraafplaats aan de Zuiderzeestraatweg West in Doornspijk.
Na de oorlog -op 25 april 1946- trouwde Antonie de Graaf met Janke Akke (Jannie) Postma (1910-1973), afkomstig uit Leek (Gr.). Uit dit huwelijk werden drie dochters en een zoon geboren. Jannie Postma was vanaf 1930 onderwijzeres op de Hervormde lagere school in Doornspijk en in die functie een collega van haar (latere) man. Jannie regelde tijdens de oorlog onderduikadressen in Doornspijk voor haar broers Dirk en Wim Postma en ook voor Derk de Boer. Antonie de Graaf was tijdens de oorlogsjaren lid van de verzetsgroep Doornspijk. Via de LO zorgde hij voor distributiebonkaarten en verleende hij hulp aan onderduikers. Ook verspreidde hij met regelmaat illegale krantjes. Het gezin De Graaf woonde in een tuinmanswoning van het landgoed Klarenbeek (eigendom van de familie Volker van Waverveen) aan de Zuiderzeestraatweg West 71. Tijdens de oorlog kreeg de familie Hoek uit Katwijk (evacués) onderdak bij de familie De Graaf. Daarnaast zaten tijdens de oorlog twee neven van de familie De Graaf, Leo Smit en Herman de Graaf, ondergedoken in het pand Zuiderzeestraatweg West 71. Ze sliepen op de bovenverdieping. Heel spannend was het dat er ook nog enige tijd in dezelfde woning een Duitse officier was ingekwartierd, maar deze man verkeerde regelmatig in beschonken toestand.
Antonie de Graaf nam ook korte tijd Betty Siebzehner (pleegdochter van de familie De Lange) op in zijn huis. Door bemiddeling van meester De Graaf kon Betty onderduiken bij dominee Veltman in Den Bosch. Antonie de Graaf zorgde ook voor een onderduikadres voor het in Doornspijk wonende Joodse echtpaar Hartog en Suze de Lange. Zij vonden een veilige plek bij het echtpaar Van de Put aan de Kroonlaan in Nunspeet en overleefden daar de oorlog. De Graaf heeft zich ingespannen om een monument op te richten voor de oorlogsslachtoffers. Dat monument werd in 1964 gerealiseerd en staat aan de Veldweg. Meester Antonie de Graaf stierf op 27 april 1973 op de leeftijd van 79 jaar.
Hartog de Lange werd op 8 april 1886 geboren te Elburg. Hij was de oudste zoon van Jozeph de Lange en (1853-1919) en Matje van Hamberg (1860-1941). Hartog de Lange trouwde op 21 september 1921 in Tiel met Susanna Heimans, dochter van Elias Heimans en Marianne Gersons. Susanna Heimans was op 25 juli 1898 geboren te Druten. Uit het huwelijk van Hartog de Lange en Susanna Heimans werd op 25 juni 1922 een zoon Jozeph (Joop) geboren.
Hartog de Lange woonde aanvankelijk met zijn vrouw en zoon in het pand Noorderkerkstraat 18 in Elburg. Vervolgens liet Hartog de Lange in 1926 een vrijstaande woning bouwen aan het Bagijnendijkje. Daar woonde het gezin De Lange tot 1940. In 1935 kocht de familie De Lange een helft van en dubbele woning aan de Zuiderzeestraatweg West (nummer 108) te Doornspijk. Naast de Hervormde kerk had de familie De Lange een manufacturenwinkel. In het voorjaar van 1940 ging de familie De Lange bij de winkel in Doornspijk wonen.
Hartog de Lange ging ‘met het pak de boer op’. Daarnaast was hij actief als antiekhandelaar (goud- en zilverwerk) en huidenzouter. In een pakhuis aan de Westerwalstraat 30 in Elburg had Jozeph de Lange een huidenzouterij.
Zoon Jozeph (Joop) de Lange volgde vanaf 1928 de lagere school aan het Instituut van Kinsbergen. In juni 1940 behaalde Joop in Zwolle het diploma Gymnasium-B en studeerde voor landbouwtechnisch ingenieur. Het uitbreken van de oorlog belette hem deze studie af te ronden. Joop dook begin 1942 onder bij de familie G.J. Hop aan de Koopsweg. Het opgesloten zitten viel Joop zwaar. Joop besloot in mei 1942 naar Apeldoorn te vertrekken om als tuinman te gaan werken voor de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Zijn tante werkte daar ook. Samen met zijn (daar ontmoete) vriendin Jetty Hes (dochter van de administrateur van de inrichting) deed hij met overgave zijn werk. Jetty Hes was als leerling-verpleegkundige in het Apeldoornsche Bosch waar zij op 14 april 1942 in dienst was getreden.
Toen het dreigend werd, is Joop’s vriend Lambertus (Bartus) van den Bosch (zoon van veearts Aalt van den Bosch uit Doornspijk) op verzoek van vader Hartog de Lange met twee fietsen naar Apeldoorn gefietst om Joop op te halen. Er was al een onderduikadres voor hem geregeld. Via een droge sloot lukte het Bartus van den Bosch (1923-1996) zijn vriend te ontmoeten. Joop waarschuwde Lambertus snel weg te vluchten omdat de Duitse overvalwagens al klaar stonden om de inrichting te ontruimen. Joop weigerde mee te gaan naar Doornspijk aangezien hij zijn patiënten en Jetty Hes niet in de steek wilde laten. Lambertus probeerde Joop nog te overtuigen dat er in Doornspijk ook wel een onderduikadres voor Jetty Hes te vinden zou zijn, maar Joop weigerde uiteindelijk om mee te gaan. Bartus van den Bosch moest plechtig beloven dat Joops ouders nooit mochten weten dat hij nog de kans had gehad om te vluchten. Dat geheim heeft Bartus vele jaren bij zich gedragen.
De bewoners en het personeel van Het Apeldoornsche Bosch werden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 in vrachtauto’s opgehaald en vervolgens op transport gesteld. Een groep van 1069 patiënten en verplegers werd in die nacht vanaf station Apeldoorn onder erbarmelijke omstandigheden in goederenwagons direct naar Auschwitz-Birkenau getransporteerd. Bij aankomst in Auschwitz was een deel van de mensen inmiddels overleden. De anderen werden direct na aankomst levend verbrand in een vuurkuil. Een nog achtergebleven groep van 189 medewerkers werd op 22 januari 1943 naar Kamp Westerbork vervoerd. Onder hen waren ook Joop de Lange en zijn verloofde Jetty Hes. Joop en Jetty trouwden op 17 februari 1943 in Westerbork. Hun verblijf in Westerbork duurde enkele maanden. Op dinsdag 20 juli 1943 (transport 72) werden Joop en Jetty, samen met Jetty’s moeder, naar Sobibor getransporteerd. In 50 wagons werden in totaal 2209 joden gedeporteerd, waaronder 464 kinderen. Niemand van dit transport heeft uiteindelijk de oorlog overleefd. Joop de Lange, Jetty Hes en haar moeder werden op vrijdag 23 juli 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vergast.
Een onvergetelijk drama voltrok zich op maandag 4 december 1944. Tegen twee uur in de middag was Evert van Loo met zijn twee paarden en wagen op de Gerichtenweg voor het vervoer van aardappelen en kunstmest. Bijna dagelijks was hij met zijn twee paarden onderweg. Op die bewuste dag verschenen er plotseling drie Engelse jagers boven de Gerichtenweg. Na een kortstondige manoeuvre scheerden twee van de drie vliegtuigen over de boerderij van Lambart Hooghordel en openden vol het vuur. Evert van Loo was nog wel gewaarschuwd, maar dacht geen gevaar te lopen vanwege zijn ontheffing om vracht (voedsel) te vervoeren. Zijn zwarte regenjas is hem achteraf waarschijnlijk fataal geworden. De Engelsen hebben hem vermoedelijk voor een Duitser aangezien. Evert van Loo en zijn paarden vonden de dood. Evert van Loo werd geboren op 18 april 1898. Hij was een zoon van Albert van Loo en Magdalena Egberta van ’t Hof. Evert van Loo trouwde op 21 april 1921 te Doornspijk met Heintje Koops. Het echtpaar Van Loo kreeg vijf kinderen: Albert (1922), Aaltje (1924), Magdalena Egberta (1926), Hendrikje (1928) en Daatje (1932). Moeder Heintje van Loo-Koops stierf op 31 januari 1935 op 33-jarige leeftijd. Evert bleef achter met vijf jonge kinderen. Evert van Loo overleed op de leeftijd van 46 jaar. Hij werd op 8 december 1944 begraven (grafnummer 663) op de begraafplaats aan de Zuiderzeestraatweg West te Doornspijk. Zwager Rijk Koops werd aangewezen als voogd over de minderjarige kinderen.
Op 16 april 1945, drie dagen voor de bevrijding, vond in Doornspijk een laffe moord plaats. Onderduiker Willibrord Cornelis Nieuwenhuis werd in de buurtschap Wessingen door enkele landwachters opgepakt, afgeranseld en vervolgens op de allee (Grevensweg) van het landgoed Klarenbeek doodgeschoten. Het dodelijk schot werd afgevuurd door een zekere Habbing, de commandant van het groepje landwachters. Daarna werd het lichaam, volgens ooggetuigen, doorzeefd met kogels.
Willibrord Cornelis Nieuwenhuis werd op 20 april 1945 begraven op de begraafplaats in Doornspijk (dorp). Veel Doornspijkers woonden de begrafenis bij. Eén van hen was Hendrikje Lokhorst-van den Berg (1910-2009). Zij kreeg na afloop een bidprentje mee als herinnering. Haar dochter Stijntje van den Bosch-Lokhorst (1932) heeft het aandenken altijd bewaard. Op het bidprentje staat de volgende tekst:
Herinnering aan Willibrord Cornelis Nieuwenhuis
Geboren 13-10-1919 te Sloten
Op 25-jarige leeftijd wreedelijk vermoord, daags voor de bevrijding en begraven den 20-en april op ’t kerkhof te Doornspijk.
Daaronder staat een bijbeltekst uit Johannes 6 vers 40 (Statenvertaling):
En dit is de wil desgenen die Mij gezonden heeft, dat een ieglijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, en ik zal hem opwekken ten uiterste dage.
Op de achterzijde van het bidprentje staat een groot kruis met een tekst uit Johannes 6 vers 39:
En dit is de wil des Vaders die mij gezonden heeft, dat al wat Hij mij gegeven heeft, ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uiterste dage.
Op 30 november 1979 werden de stoffelijke resten van Willibrord Cornelis Nieuwenhuis herbegraven op het Nationaal Ereveld Loenen (vak B, grafnummer 228).
Willibrord Cornelis Nieuwenhuis was op 13 oktober 1919 geboren in Sloten (Fr.). Hij was een zoon van ambtenaar Cornelis Joannes Innocentius (Kees) Nieuwenhuis (1867-1940) en onderwijzeres Margaretha Gerardiena Margo Stephanus (1883-1975). Willibrord Cornelis Nieuwenhuis was musicus. Hij woonde aan het begin van de oorlog aan de Admiraal de Ruyterweg 227-III te Amsterdam. Niet duidelijk is hoe Willibrord Cornelis in Doornspijk terechtgekomen is. Hij was als onderduiker in huis bij Hannes Kwakkel in Doornspijk.
De moord op Nieuwenhuis kreeg in 1948 een vervolg. Voor het tribunaal te Arnhem werd de zaak tegen de drie landwachters behandeld. De namen van de landwachters waren Habbing, Plijm en Schipper. Alle drie waren in dienst bij de Duitse S.D. De drie schuldigen werden kort na de bevrijding gearresteerd. Habbing ontvluchtte later en was op de dag van het proces nog steeds voortvluchtig. Politieagent L.W. Hazewold uit Doornspijk trad als getuige op in het proces. Tegen Habbing werd bij verstek twintig jaar gevangenisstraf geëist. De eis tegen Plijm was twaalf jaar. Tegen Schipper werd tien jaar gevangenisstraf geëist.
Op 26 mei 1945 overleed Maria van Os-van ‘t Goor geheel onverwachts in haar woning Aperlo G 120. Terwijl haar man nog in Duitsland was, stierf zij. De verslagenheid in de familie was groot. Enkele dagen later werd Maria begraven op de begraafplaats in Doorspijk (dorp). Dominee Cuperus leidde de uitvaart en sprak in het sterfhuis over Openbaringen 14 vers 9 en op de begraafplaats over Psalm 91 de verzen 1 -7. De predikant ging in op haar moedige gedrag tijdens de oorlog en wees er op dat Maria van Os-van ‘t Goor het teken van het beest afwees. Ze was afkerig van het nationaalsocialisme en zocht haar kracht in de Schrift. Verder werd er op het graf gesproken door de heren Hellinga, Vercouteren en Schepman. Alle drie benoemden Maria’s moedige optreden tijdens de bezettingsjaren. Een schoonzoon bedankte namens de familie alle aanwezigen voor de betoonde belangstelling.
Gelijktijdig de huiszoeking bij de familie Van Os werden op 18 november 1944 nog twee mannen opgepakt. Dat waren Willem Pater en Gerrit Jan van der Veen, die in de buurt woonden. Willem Pater, zoon van Evert Pater en Hendrikje Leusink, werd op 15 maart 1909 geboren in de gemeente Doornspijk. Willem woonde en werkte in Zwolle, maar was juist op 18 november bij zijn ouderlijk huis aan de Koeweg. Na zijn arrestatie werd hij overgebracht naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Van daaruit kwam hij in Kamp Amersfoort terecht. Op 2 februari 1945 werd hij op transport gesteld naar Neuengamme. Daar arriveerde hij op 4 februari. Vanuit Neuengamme werd Willem Pater op transport gesteld naar Wöbbelin. Willem Pater kon de ontberingen in het concentratiekamp niet doorstaan. Hij stierf op 11 april 1945 in Wöbbelin op de leeftijd van 36 jaar. Zijn stoffelijke resten liggen ter plekke in een massagraf begraven. Willem Pater was gehuwd met Gerritje Klomp (1908-1975).
Gerard van Putten werd geboren op 20 april 1925 geboren aan de Oude Harderwijkerweg 72 op de Hoge Enk. Zijn ouders waren Hendrik Jan van Putten (1891-1973) en Aaltje van Putten-van der Veen (1895-1985). Gerard was het vierde kind uit een gezin van negen kinderen. Gerard van Putten was werkzaam als tuinman bij de familie Rambonnet op het landgoed Old Putten. Hij had verkering met Driesje Lokhorst.
Op 13 februari 1945 werd Gerard tijdens een razzia op het landgoed Old Putten gearresteerd. Samen met tuinman Jaap Zwep werd hij overgebracht naar de Koning Willem III kazerne te Apeldoorn. Daar verbleef hij enkele dagen. Samen met Jacob Zwep werd Gerard van Putten op 16 februari 1945 vanuit Apeldoorn overgebracht naar Kamp Amersfoort (Block 9; kampnummer 10913). Vanuit Kamp Amersfoort verstuurde Gerard van Putten nog twee brieven: een officiële (gecensureerde) brief en een gesmokkelde brief. In een van de brieven vroeg Gerard zijn ouders om worst en shag. Zijn moeder en zijn vriendin Driesje Lokhorst hebben vervolgens nog per fiets een pakketje naar Amersfoort gebracht, maar dit is niet meer in handen van Gerard van Putten terecht gekomen. Achteraf bleek dat hij op dat moment al op transport was gesteld. Daarna is niets meer van Gerard vernomen.
Vanuit Kamp Amersfoort werden Gerard van Putten en Jacob Zwep op 15 maart 1945 gedeporteerd naar KL Neuengamme. In het concentratiekamp werd Gerard van Putten al vrij snel ziek. Wegens (bloed)dysenterie (bloedloop) werd Gerard van Putten afgekeurd en naar een dysenteriebarak overbracht. Uit een getuigenverslag van Jacob Zwep blijkt dat de conditie van Gerard van Putten zo verzwakt was dat hij tijdens een appél in elkaar zakte. Op 8 april 1945 stierf Gerard van Putten vlak voor zijn 20e verjaardag in Neuengamme.
Het duurde lang voordat de familie Van Putten duidelijkheid kreeg over het lot van Gerard. Pas op 4 juli 1946 verstuurde de familie een rouwkaart naar familieleden, vrienden en bekenden waarin ze de dood van Gerard van Putten bekend maakten. Bijna anderhalf jaar hadden ze in onzekerheid verkeerd.
Het laatste oorlogsjaar zou voor de familie Spaan uit ’t Harde een dramatisch verloop hebben. Eibert Spaan (1893-1945) en zijn vrouw Sientje Spaan-Berghorst (1895-1982) woonden met hun gezin op een kleine boerderij in de buurtschap Oostloo (Aperlo, nummer G 80). Eibert en Sientje hadden vijf zoons: Hendrik (1915), Frank (1917), Willem (1919), Aart (1925) en Reijer (1928). Een zoontje Aart was na ongeveer zeven weken overleden. De oudste twee zoons trouwden in 1941 en 1943 en woonden na hun huwelijk niet meer thuis. Het leek er op dat de familie Spaan redelijk goed door de oorlog zou heenkomen. Maar op zondagavond 10 december 1944 veranderde alles rigoureus.
Bij de boerderij van veehandelaar Herman Bouw klopten in de eerste week van december 1944 twee mannen in overalls aan. Het was onduidelijk wat ze wilden, maar al gauw leek het om twee Engelse piloten te gaan. Met gebaren maakten ze duidelijk dat ze behoefte hadden aan voedsel. De piloten hadden hulp nodig om weer terug te kunnen keren naar hun thuisbasis. Ze wilden weer herenigd worden met de geallieerde piloten achter de frontlinie. Er werd een afspraak geregeld met het ondergrondse verzet op zondagavond 10 december. Vanuit Elburg kwamen Aart Kruithof en Johan Brouwer naar de boerderij van Bouw voor een ontmoeting met de Engelse piloten, maar tot hun verbazing verschenen de piloten niet. Even later werden de verzetsmensen gearresteerd door zwaar bewapende Duitse militairen. De (verklede) piloten bleken geen Engelsen te zijn, maar Duitsers. De arrestanten waren in een hinderlaag gelokt.
Al heel gauw werd duidelijk dat iedereen die zich in de omgeving van de boerderij van Bouw begaf, zou worden gearresteerd. Willem Spaan wilde die zondagavond nog even op bezoek bij zijn meisje Jannetje Haze. Dat werd hem fataal. Willem Spaan werd volkomen onverwacht opgepakt. Ook Diesmer Vlieger en zijn dochter Hendrikje werden gearresteerd. En in de vroege maandagmorgen werden ook de broers Willem, Beert, Hendrik en Teunis Vlieger ingerekend. Toen op maandagmorgen bleek dat Willem Spaan niet thuis bleek te zijn, was vader Eibert Spaan ongerust. Hij besloot op onderzoek uit te gaan. Bij de familie Haze, die iets verderop woonden, bleek Willem de avond daarvoor niet aangekomen te zijn. Wel was het de familie Haze opgevallen dat er bij de boerderij van Herman Bouw die zondagavond zwaaiende lichten van zaklantaarns waren te zien. Eibert Spaan besloot daarop naar Bouw te gaan om helderheid te krijgen. Dat werd hem noodlottig. Eibert Spaan werd gearresteerd. Ook Herman Bouw werd gevangen genomen. Zijn knechten Hendrik Haze en Aalt Berghorst wisten ternauwernood te ontkomen.
Op maandag 11 december werden de arrestanten met en vrachtauto overgebracht naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Pogingen van Sientje Spaan-Berghorst om in Apeldoorn contact te krijgen met haar man en zoon en om winterkleding te bezorgen, hadden geen resultaat. Ze werd niet toegelaten.De arrestanten verbleven tot 19 december 1944 in Apeldoorn. Op die dag werd de groep (met uitzondering van Hendrikje Vlieger) overgebracht naar Kamp Amersfoort. Hendrikje Vlieger werd op 5 januari 1945 vrijgelaten. Ook Barend Bosman kwam vrij doordat zijn vader de Duitsers succesvol omkocht.
In Amersfoort hadden Eibert en Willem Spaan contact met Hendrik van Os en de Elburgers Aart Kruithof, Johan Brouwer en Leo Spek. In een brief maakte Eibert Spaan duidelijk dat ze het goed maakten. Alle drie waren hoopvol op een spoedig weerzien. Eibert Spaan moest in Amersfoort wel wennen aan de kaalgeschoren hoofden van zijn mede lotgenoten. Door de grote hoeveelheid brieven was de controle minder. Daardoor kon Spaan redelijk vrijuit schrijven over de situatie in het kamp en kwamen zijn brieven met enige frequentie door de controle. Eibert Spaan was hoopvol dat hij en zijn zoon zouden worden afgekeurd. In vrijheidstelling leek volgens hem een redelijke optie. Maar hij hield er ook rekening mee dat zijn inschatting wellicht niet realistisch zou zijn. Over het eten was volgens Spaan niet te klagen. Alleen de appéls duurden iedere dag gemiddeld drie kwartier. Uit de briefwisselingen bleek hoe de gemiddelde dagindeling in Kamp Amersfoort was. De gevangenen moesten om half zeven opstaan. Daarna moest men zich wassen in een gebouw waar veel kranen waren. Na het eten moesten de bedden worden opgemaakt. Om kwart voor acht was het appél in de open lucht op een groot plein. Alle gevangenen werden geteld. Daarna moest men aan het werk. Om 13.00 uur was er weer een appél waarna er werd gegeten. Vanaf twee uur tot half vijf moest er weer worden gewerkt. Dan was de dagtaak voltooid. Om zes uur volgde het avondeten waarna om half acht in de barakken het avondappél was. Omstreeks negen uur gingen de lichten uit om te slapen.
Op 1 en 2 februari 1945 schreven Eibert Spaan en zijn zoon Willem hun laatste brieven vanuit Kamp Amersfoort. Ze werden het kamp uit gesmokkeld en bereikten de familie Spaan op ‘t Harde. Nog dezelfde dag werden ze op transport gesteld naar (wat later bleek) naar het concentratiekamp Neuengamme, in de buurt van Hamburg. Vader en zoon waren vol goede moed. Ze leefden in de veronderstelling dat de oorlog waarschijnlijk niet zo lang meer zou duren.
Op 2 februari werden Eibert en Willem Spaan met de andere buurtgenoten per trein vanaf Amersfoort overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme. Daar arriveerden ze op 4 februari. Het contact met de familie op ’t Harde viel weg. Het leven in Neuengamme bleek ondragelijk zwaar. Er moesten zware stenen worden versjouwd en het eten was te weinig en van onvoldoende kwaliteit. Vanuit Neuengamme volgde overplaatsing naar het concentratiekamp in Wöbbelin. Willem Spaan kreeg dysenterie. Hij kwijnde langzaam weg, terwijl zijn vader hem probeerde te verzorgen. Willem stierf op 22 maart 1945 op 25-jarige leeftijd. Eibert Spaan was niet in staat om bij het begaven van zijn zoon te zijn. De volgende dag plantte hij een sneeuwbes op het graf.
Desondanks wist Eibert Spaan de verschrikkingen van het kampleven te overleven. De Amerikanen bevrijdden het kamp. Eibert Spaan werd per vliegtuig overgebracht naar Brussel. Ernstig verzwakt wist hij liftend in twee dagen thuis te komen. Vanaf de IJsselbrug bij Zwolle kreeg hij een lift van Engelse militairen. Zij brachten de verzwakte Eibert Spaan naar zijn boerderij op ‘t Harde. De thuiskomst was op 27 mei 1945. Hier vernam Eibert dat de familie reeds op de hoogte was van het sterven van zijn zoon Willem. Kort na zijn thuiskomst kwamen familieleden van mensen die ook waren gedeporteerd, informeren naar het lot van hun dierbaren. Eibert Spaan kon vanaf zijn bed in al zijn zwakheid soms informatie verschaffen. Maar zijn gezondheid bleek heel broos. Eibert kon voor het eerst zijn naar hem genoemde kleinzoon zien, maar zijn krachten namen per dag af. Eibert Spaan stierf op 6 juni 1945. Hij bereikte de leeftijd van 51 jaar. Op zijn begrafenis stond dominee Cuperus stil bij de tekst: En ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen. Tijdens de begrafenisplechtigheid werd ook stilgestaan bij het sterven van Willem Spaan. De teraardebestelling had zo het karakter van een dubbele begrafenis. Op de grafsteen van Eibert Spaan op de begraafplaats aan de Zuiderzeestraatweg te Doornspijk staan de volgende woorden: Hij stierf als martelaar der Duitsche tirannie.
Gerrit Jan van der Veen werd op 9 december 1923 geboren in de gemeente Doornspijk. Gerrit Jan woonde met zijn ouders Hendrik van der Veen (1892-1966) en Driesje van der Veen-van Loo (1892-1982) en zijn broers Hendrik en Lammert aan de Stadsweg 19 (nummer G 125). Tijdens de oorlogsdagen was Gerrit Jan automonteur bij de familie Knol aan de Nunspeterweg in Elburg. Gerrit Jan van der Veen werd op 30 november 1944 gearresteerd door de Sicherheitspolizei en vervolgens overgebracht naar de Koning Willem III-kazerne in Apeldoorn. Gerrit Jan werd gelijktijdig opgepakt met Willem Pater (overleden op 11 april 1945 te Wöbbelin), Aart van Dorp (gevlucht uit Kamp Amersfoort) en Hendrik van Os (teruggekeerd uit Duitsland). De reden voor de arrestatie van Van der Veen was zijn Duits vijandige houding en dat er bij Hendrik van Os wapens waren gevonden.
Gerrit Jan van der Veen werd op 15 december 1944 vanuit Apeldoorn overgebracht naar Kamp Amersfoort (kampnummer 9565). Met een grote groep werd Gerrit Jan van der Veen op 2 februari 1945 op transport gesteld naar Neuengamme.Gerrit Jan van der Veen stierf op 24 april 1945 in Sandbostel door uitputting en algehele zwakte. Uit een advertentie in de Elburger Courant blijkt dat de ouders van Gerrit Jan van der Veen op 19 juni 1945 nog steeds niet precies wisten wat er met hun zoon was gebeurd. Ze vroegen om inlichtingen bij teruggekeerden uit de Duitse kampen. Pas eind juni 1946 kreeg de familie Van der Veen vanuit Den Haag de officiële bevestiging van de dood van hun geliefde zoon.
Een van de schoongemaakte en opnieuw ingeschilderde grafstenen in 2023 op de begraafplaats in Doornspijk, betreft het grafmonument van een relatief onbekende jongeman, Jan Verschoor (1928-1945). Op zijn grafsteen is de volgende tekst aangebracht: Door een droevig ongeval is van ons weggenomen onze lieve zoon en broeder Jan Verschoor op 6 febr. 1945 oud 16 jaar.
Jan Verschoor werd op 24 maart 1929 geboren in Rotterdam. Hij was de oudste zoon van Gerrit Verschoor (huisschilder; later badmeester) en Geertruida (Truus) Bot (1906-1970). Het gezin Verschoor bestond verder uit de kinderen Willem en Nel. Tijdens de Hongerwinter kwam Jan terecht bij het echtpaar Hendrik Jan Vinke en Hendrikje van Zeeburg aan de Zuiderzeestraatweg in Doornspijk om aan te sterken. Op 6 februari 1945 werd Jan Verschoor omstreeks 15.00 uur getroffen door een Engelse bomscherf. Hij was op dat moment op het erf van Willem Vinke, aan de overkant van de Zuiderzeestraatweg. Een paar uur later stierf hij in een noodziekenhuis in Nunspeet.
Buurjongen Willem Plette (1933) heeft Jan Verschoor goed gekend. Tijdens de oorlogsjaren hebben de jongens diverse keren met elkaar gespeeld. De vader van Willem Plette heeft na de dood van Jan Verschoor de lijkkoets bij Van den Pol in Nunspeet opgehaald. Samen met vader Gerrit Verschoor uit Rotterdam hebben ze Jan enkele dagen later in Doornspijk begraven. Pas op 26 september 1945 werd in Rotterdam een officiële overlijdensakte van Jan Verschoor opgesteld. Opvallend is dat op de grafsteen de leeftijd van 16 jaar staat vermeld. Jan Verschoor was bij zijn overlijden officieel nog 15 jaar. Kort na de oorlog werd er in het gezin Verschoor nog een zoon geboren. Hij werd vernoemd naar zijn overleden broer Jan. De band tussen de families Vinke en Verschoor bleef na de oorlog nog lange tijd bestaan.
Op 10 december 1944 verschenen op het erf van Herman Bouw op De Haere twee mannen in Engelse pilotenuniformen. Uit gebarentaal kon worden opgemaakt dat de twee piloten terug wilden keren naar hun basis. In Elburg werd contact gezocht met Aart Kruithof en Johan Brouwer. Toen zij op het erf van Bouw verschenen bleken ze in een hinderlaag te zijn gelopen. De twee zogenaamde Engelse piloten bleken Duitse spionnen te zijn. De boerderij werd omsingeld door zwaar bewapende Duitse militairen. Zij pakten iedereen op die in de buurt verscheen.
Onder de gevangenen waren onder andere Diesmer Vlieger met zijn 17-jarige dochter Hendrikje. Hendrikje wilde melk halen, maar werd door twee verklede Duitsers gearresteerd. Toen ze niet thuis kwam, besloot haar vader Diesmer om op onderzoek uit te gaan. Ook hij werd gearresteerd. Hetzelfde overkwam ook Eibert Spaan met zijn zoon Willem. Laatstgenoemde was die avond op weg naar zijn meisje Jannetje Haze. Toen Willem ’s avonds niet thuis kwam, ging zijn vader op onderzoek uit en werd vervolgens gevangen genomen. In de vroege morgen van maandag 11 december 1944 werden ook vier zoons van jachtopziener Hendrik Vlieger opgepakt. De jongens waren op weg naar hun werkterrein in de bossen. Ze waren niet op de hoogte van het feit dat de avond daarvoor nabij de boerderij van de familie Bouw een aantal mensen was gearresteerd.
De broers Willem (1917), Hendrik (1920), Beert (1921) en Teunis Vlieger (1926) werden kort na hun gevangenneming, samen met de andere arrestanten, met een vrachtwagen afgevoerd naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Ook hun oom Diesmer Vlieger (1902-1945) en zijn dochter behoorden tot deze groep. De broers Vlieger werden op 19 december 1944 van Apeldoorn overgebracht naar Kamp Amersfoort. Op 5 januari 1945 werd Hendrikje (Zus) Vlieger in Apeldoorn vrijgelaten. De gebroeders Vlieger zaten tot 2 februari 1945 in Kamp Amersfoort. De leefomstandigheden in Kamp Amersfoort waren zwaar. Ondercommandant Joseph Kotälla voer hier een schrikbewind uit. Op 2 februari 1945 werden de broers Vlieger, samen met hun oom Diesmer Vlieger, op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme, in de buurt van Hamburg.
Aanvankelijk kreeg de familie Vlieger nog enkele brieven binnen, maar daarna begon de grote onzekerheid. Het leven in Neuengamme was heel zwaar. Ziek worden in het kamp had vaak de dood als gevolg. Totale verzwakking, ondervoeding, de slechte hygiënische toestand in het kamp en een gebrek aan medische verzorging waren de oorzaak van een snel afnemende weerstand. Vaak overleefden de kampgevangenen door het zware werk in combinatie met de slechte leefomstandigheden slechts hooguit drie maanden. Op de overlijdenskaarten werd vaak zomaar een doodsoorzaak genoteerd. De overledenen werden in de meeste gevallen door het lijkencommando uit de barakken gehaald en naar het crematorium gebracht. Hendrik Vlieger overleed op 3 maart 1945 in het concentratiekamp Neuengamme aan de gevolgen van sepsis (bloedvergiftiging). Hij werd 25 jaar oud.
Beert en Teunis Vlieger werden na verloop van tijd overgebracht naar het concentratiekamp in Wöbbelin. Daar stierven ze uiteindelijk aan de gevolgen van uitputting door honger en ziekte. Volgens de officiële vaststelling van het Rode Kruis stierf Beert Vlieger op 28 februari 1945 te Wöbbelin aan de gevolgen van dysenterie op de leeftijd van 23 jaar. Teunis Vlieger, de jongste van de vier broers, overleed aan de ontberingen op 30 april 1945 in Wöbbelin op de leeftijd van slechts 18 jaar. Op 27 mei 1945 kreeg de familie Vlieger op ’t Harde officieel bericht van de dood van hun beide zoons. In de Elburger Courant werd vervolgens door de diepbedroefde ouders, broers en zussen een rouwadvertentie geplaatst. In de Elburger Courant van 12 juni 1945 plaatste de christelijke gemengde zangvereniging Nooit Gedacht een advertentie voor hun getrouwe lid Teunis Vlieger. In de advertentie was opgenomen: Zijn naam en daden zullen bij ons in dankbare herinnering blijven.
Uit ooggetuigenverslagen en registratielijsten kunnen we opmaken dat Willem Vlieger en zijn oom Diesmer de laatste periode van hun leven samen zijn opgetrokken. Er zijn aanwijzingen dat beide mannen al op 16 februari 1945 naar het werkkamp Hamburg Spaldingstrasse (buitenkamp van Neuengamme) zijn doorgestuurd. Daar moesten ze hard werken. Op 17 en 21 april 1945 vonden vanuit dit kamp bij Hamburg twee evacuatietransporten richting Sandbostel plaats. Op grond van grondige naspeuringen kan worden vastgesteld dat Diesmer Vlieger op uiterlijk 24 april 1945 is overleden. De plaats van zijn overlijden is zeer waarschijnlijk Sandbostel. Ook het overlijden van Willem Vlieger moet kort voor of op 24 april 1945 hebben plaatsgevonden. Het kan zijn dat hij (wellicht net als zijn oom Diesmer) is overleden tijdens het transport van Hamburg naar Sandbostel. Willem Vlieger werd 29 jaar oud. Zijn oom Diesmer bereikte de leeftijd van bijna 43 jaar. Zijn vrouw Hendrikje Vlieger-Berghorst (1902-1973) bleef achter met vijf kinderen.
Het gezin van Hendrik Vlieger (1892-1970) en Stijntje Berghorst (1893-1968) telde tien kinderen: vijf jongens en vijf meisjes. Door een brute actie van de Grüne Polizei verloor het echtpaar Vlieger in korte tijd vier zoons. Het verdriet heeft als een schaduw het verdere leven over de familie heen gehangen. Zo kon de enige overgebleven zoon, Aart Vlieger (1922-1993), er na de oorlog nauwelijks over spreken. Via het Rode Kruis bereikte de familie Vlieger in september 1945 het officiële bericht van de dood van hun zoon Hendrik. Over het lot van Willem Vlieger en zijn oom Diesmer bleef lange tijd onzekerheid. Pas op 11 juli 1951 kreeg de familie officieel via het Rode Kruis de bevestiging van hun dood. Dat is de reden dat de familie Vlieger pas op 24 juli 1951 twee rouwadvertenties in de Elburger Courant kon plaatsen.
Een tamelijk onbekend oorlogsslachtoffer is Hendrik Vlijm. Hij stierf op 10 september 1944 aan het Russische front tijdens de veldslag bij de stad Narva. Hendrik Vlijm was het vierde kind van Dries Vlijm en Heintje Juffer. Het gezin telde drie zoons en drie dochters. Hendrik Vlijm werd op 16 januari 1924 aan het Molenwegje 18 B (op de hoek van de Spaerbroekweg en de Oude Kerkweg) geboren in Doornspijk. Vader Dries Vlijm was in dienst als chauffeur bij de familie Volker van Waverveen op het landgoed Klarenbeek. Hij stierf in 1935 en werd begraven op de Rooms-katholieke begraafplaats in Nunspeet.
Hendrik Vlijm was al in 1941 onder dwang vertrokken vanuit Doornspijk. Nadat hij dronken was gevoerd door enkele verkeerde Nederlanders, lieten ze hem een brief tekenen die in het Duits was opgesteld. Met deze brief kwam hij thuis, maar zijn moeder kon de Duitse taal niet lezen. De ondertekende brief verplichtte Hendrik echter naar Duitsland af te reizen. Er was geen weg terug. Hendrik werd vervolgens gedwongen een opleiding te volgen om daarna naar het front gestuurd te worden. Hendrik Vlijm kwam uiteindelijk terecht in Leningrad. Bij terugtrekking daarna raakte de groep richting Estland in 1944 betrokken in de slag om Narva. De strijd aan het Narvafront was een van de zwaarste veldslagen in de Tweede Wereldoorlog. Aan Russische kant vielen naar schatting 150.000 slachtoffers, maar ook de Duitse troepen leden zware verliezen.Uiteindelijk viel de stad Narva, in het uiterste noodoosten van Estland, in Russische handen en moesten de Duitse legers zich terugtrekken. Aan Duitse zijde vocht een Nederlandse brigade mee. Deze groep bestond uit Nederlandse vrijwilligers, leden van de Waffen-SS, avonturiers en Nederlanders die bereid waren te vechten tegen het Bolsjewistische gevaar. De verliezen van de Nederlandse brigade bij Narva waren buitengewoon groot. De 20-jarige Hendrik Vlijm sneuvelde bij deze gevechten op 10 september 1944.
Op de Grenadiershöhe in de Blauwe Bergen aan de oude weg naar Tallinn staat een groot metalen kruis. Aan de voet van dit kruis bevinden zich enkele gedenkstenen voor de Estlandse slachtoffers, maar ook een gedenksteen voor de Nederlandse Oostfrontstrijders. Deze gedenksteen werd op 28 april 2007 onthuld. Op de steen is de volgende tekst aangebracht: Ter nagedachtenis aan de gesneuvelde, de vermiste en in gevangenschap omgekomen Nederlandse frontsoldaten, verpleegsters en helpers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Oost-Europa 1941-1945 trouw hun plicht vervulden.
Het gezin Vlijm had tijdens de oorlog zware beproevingen moeten doorstaan. Na het vertrek van Hendrik, moest zijn broer Willem (1920-2008) zich in 1943 melden voor Arbeitseinsatz. Hij werd gedwongen om werk te verrichten in Duitsland. Maar gelukkig keerde Willem Vlijm aan het einde van de oorlog terug naar Doornspijk.
Op 28 februari 1945 werd door opperwachtmeester Lammert Hazewold, 46 jaar en woonachtig te Doornspijk, aangifte gedaan van het overlijden van Arie van der Zwan. Het slachtoffer was 43 jaar en stoker van beroep. Arie van der Zwan was de echtgenoot van Johanna Cornelia van der Toorn en woonachtig in Den Haag. Arie was een zoon van Pieter van der Zwan (overleden) en van Apolonia Zuurmond (woonachtig in Den Haag).
Op 24 februari 1945 om 14.15 uur werd Arie van der Zwan dodelijk getroffen door een neervallende bom uit een vliegtuig. Ook het paard van bakker/kruidenier Jan Vinke uit de buurtschap Wessinge werd hierbij dodelijk getroffen. Het gebeuren maakte destijds veel indruk in Doornspijk, mede omdat er veel schade in de omgeving van de Nieuweweg was aangericht. Arie van der Zwan woonde tot zijn moment van overlijden in bij Gart Bonestroo aan de Horsterweg.
Op 11 mei 1945 maakte de Elburger Courant melding van een mysterieuze moord in Doornspijk. Op landgoed De Haere waren op maandagmiddag 7 mei drie lijken in een gat gevonden. Vrijwel direct werd de politie op de hoogte gesteld en werd vervolgens een onderzoek gestart. Al vrij snel werd duidelijk dat de lichamen daar al maanden hadden gelegen en dat de slachtoffers door geweld om het leven waren gebracht. De handen van de slachtoffers waren op de rug vastgebonden. Verder werden geen identificatiepapieren aangetroffen zodat de namen van de slachtoffers niet konden worden vastgesteld. De geschatte leeftijden varieerden tussen 25 en 35 jaar.
In 2010 startte de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht het ministerie van Defensie een onderzoek naar de moord in Doornspijk. Gezien de staat van de lichamen zouden de drie slachtoffers tijdens de grote razzia op 25 oktober 1944 kunnen zijn vermoord. Het bleek dat in Doornspijk een graf was met vier onbekenden. Voor het onderzoek was het noodzakelijk om het graf te openen voor het afnemen van DNA. Onder leiding van sergeant-majoor Patric van Aalderen werden de stoffelijke resten van de onbekenden in maart 2012 opgegraven. In het graf bleken drie mannen en een vrouw te liggen, allen met de handen op de rug gebonden. Tot op heden is de identiteit van de vier slachtoffers in Doornspijk niet vastgesteld.
In de nacht van vrijdag 9 op zaterdag 10 april 1943 deed de RAF met 104 Lancasters en 5 Mosquitos een luchtaanval op Duisburg in het Roergebied. Vanwege de dichte bewolking boven het doelgebied bleek het bombardement achteraf weinig succesvol. De Engelsen verloren deze nacht acht bommenwerpers, allen viermotorige Lancasters. Eén van deze bommenwerpers, de ED 618 SR-X van het 101-ste squadron, stortte neer in het Goor (het gemeenschappelijke weidegebied tussen Elburg en Doornspijk).
De Lancaster 618 SR-X was in de avond van 9 april om 20.20 uur opgestegen van de vliegbasis Holme-on-Spalding Moor in Yorkshire voor zijn eerste operationele missie. Het toestel werd gevlogen door de 23-jarige piloot sergeant John David Steele. Met deze vlucht begon Steele aan zijn vijftiende missie. Aan boord van de Lancaster bevonden zich verder de 26-jarige navigator sergeant Michael John Bennet, de 22-jarige bommenrichter sergeant D’Arcy Gould, de 23-jarige boordwerktuigkundige sergeant John Hence, de 21-jarige radiotelegrafist/boordschutter officier Norman James Ritchie, de 23-jarige rugkoepelschutter sergeant Stanley Grundy en de 21-jarige staartschutter sergeant William David George O’Brien.
De met bommen geladen Lancaster werd omstreeks 22.45 uur boven Het Goor nabij Doornspijk aangevallen door een Messerschmitt Bf 110. Tijdens deze aanval explodeerde de Lancaster, maar ook de Duitse nachtjager stortte neer. De boordmarconist Heinz Huhn wist zich met een parachute uit de brandende Messerschmitt te redden. De 22-jarige piloot, luitenant Oskar Köstler, verloor bij deze actie het leven. Van de Britse Lancaster overleefde niemand van de zevenkoppige bemanning de crash. In het op 13 april 1943 opgemaakte proces-verbaal werd de crash als volgt beschreven: De verschillende stukken kwamen met een gierend geluid naar beneden, terwijl de gehele omgeving helder verlicht was. Er werd als het ware een ketting van vuur waargenomen in de lucht. Naar alle waarschijnlijkheid van een brandende benzinetank welke is neergekomen onder de gemeente Doornspijk, dichtbij de grens van Elburg. ’s Zaterdagsmorgens 10 april kon bij daglicht het geval eerst worden overzien. Er bleek toen aan de hand van brokstukken, die onder Elburg lagen, althans werden gevonden, dat neergestort zijn een Duitse jager en een viermotorige Engelsche bommenwerper. Voor zover bekend is de enige overlevende een der Duitsche piloten, die het leven heeft gered door afspringing met zijn valscherm. De vermoedelijke toedracht is geweest als volgt: De Duitsche jager heeft van zeer dichtbij de bommenwerper aangeschoten, die in de lucht is geëxplodeerd. De jager zelf is toen door een der brokstukken getroffen en beide zijn neergestort. Alles zou zich afgespeeld hebben op een hoogte van ongeveer 6.000 meter.Een volledige opsomming geven van de verschillende stukken die zijn neergestort is onmogelijk door het grote aantal kleine brokken. Wat van de Engelsche bommenwerper is neergevallen onder Elburg ligt nagenoeg geheel in het grasland Het Goor, ter weerszijden van de straatweg naar Nunspeet. De zeven Engelse vliegeniers werden op de begraafplaats in Doornspijk ter aarde besteld. Het lichaam van luitenant Oskar Köstler (1920-1943) is uiteindelijk begraven op het Duitse militaire begraafplaats in het Limburgse Ysselstein.
Bij het aanbreken van de dag werd de omvang van de crash pas goed zichtbaar. Op diverse plekken in de gemeente Doornspijk werden stoffelijke resten van de bemanning gevonden, evenals een groot aantal wrakstukken. Op zaterdag 1 mei 1943 vond goorier Lammert Lokhorst twee fosforbrisantbommen in Het Goor.
De romp en een aantal delen van de Duitse nachtjager waren terecht gekomen in de Stoopschaar, aan het einde van het Puttenerdijkje. Het lichaam van luitenant Oskar Köstler lag met geopende parachute levenloos naast de wrakstukken. Korte tijd later werd dit lichaam door acht Duitse militairen in een kist gelegd. Nadat ze deze taak hadden volbracht, vuurden de militairen een salvo af boven de kist. Met behulp van twee trailers werden de brokstukken van het vliegtuig afgevoerd.
In maart 1980 werd tijdens graafwerkzaamheden in Het Goor (hoek Zuiderzeestraatweg/Flevoweg) de motor van de Lancaster geborgen. Aan de Alikruikweg bij Biddinghuizen werden onderdelen van de bommenwerper geborgen. Op die plek is een markeringspaal (met oranje vliegtuigje) aangebracht.
Op 17 mei 1994 bracht Ethel G. Northcut met een vriendin een bezoek aan het graf van haar broer Jack Steele in Doornspijk. Jan Kramer, destijds consul van de oorlogsgravenstichting in de gemeente Elburg, begeleidde de beide dames. Op dezelfde dag bracht het drietal een bezoek aan de leerlingen van de basisschool Mattanja op de Hoge Enk. De leerlingen van groep 8 kregen een uiteenzetting van Ethel Nortcut over het leven en het verongelukken van haar broer in 1943. In dezelfde week werd op de grafsteen van Jack Steel een koperen herinneringsplaatje aangebracht met de inscriptie: We love you Jack. Your sisters Mabel en Ethel. Op 4 mei 1995 was Ethel Northcut-Steele opnieuw in Nederland. In Doornspijk woonde ze de vijftigste herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog bij. In een speciale redevoering stond wethouder A. Lok stil bij de dood van Jack Steele. De fanfare van de Doornspijkse muziekvereniging Juliana speelde naast het Wilhelmus dit keer ook het Canadese volkslied.