Pluut EB18
Uit een oude notariële akte (akte 5724; Notarieel Archief Elburg, 1811-1915) blijkt dat Gerard Vos (1839-1918) al in 1869 schipper was op een 'vischschuit' (bons).
Voor notaris mr. G.A. Hoefhamer te Elburg verschenen op 3 juni 1869 'Anne Annes Visser junior, koopman te Heeg (Fr.), als gemachtigde van Anne Adamus Guldenarm, Jan Annes Visser junior en Bauke Annes Visser, allen medekooplieden (palinghandelaren) te Heeg aan de ene kant èn Gerard Vos, visserman uit Elburg aan de andere kant'. Beide partijen kwamen overeen aan Gerard Vos 'ene vischschuit (bons), nog niet gemeten of geijkt, met zeil en treil, haken en bomen, staand en lopend want en verdere annexen' te verhuren voor fl. 31,87 per jaar, 'steeds in goede gangbare zilveren muntspecie'. In de overeenkomst staat verder nog vermeld dat de huur telkens gold voor een periode van tien jaar. Bekend is dat de firma Visser en zonen uit Heeg veelvuldig vissersvaartuigen kocht met de bedoeling om deze te verhuren aan vissers. Deze vissers waren vervolgens verplicht om hun vangsten aan de firma te leveren. De vis werd door de firma Visser met snel zeilende vaartuigen bij de vissers opgehaald. Het Friese dorp Heeg was met name in de negentiende eeuw bekend vanwege de palinghandel naar Engeland.
Proces-verbaal
Uit het archief van het 'Vredegerecht Elburg' blijkt dat Gerard Vos op 7 september 1869 van havenmeester H.A. Vinke een proces-verbaal kreeg wegens 'het niet veranderen van ligplaats met zijn schuit in de havenkom te Elburg niettegenstaande hij daartoe door den havenmeester gelast was'. Vos werd veroordeeld tot een boete van drie gulden...
Bootschuiver
Vanaf de verplichte registratie van vissersvaartuigen (1882) voer Gerard Vos onder het nummer EB 18. Gerard was de zoon van Reijer Vos (1802-1842) en Beertje de Vries. Zijn vader was 'bootschuiver'. Opvallend is dat Reijer Vos bij de aangifte van de geboorte van zijn zoon Gerard vergezeld werd door twee andere bootschuivers, namelijk Jan Bonenberg en Heimen Visscher. Bootschuivers moesten de vracht van grote schepen verladen op veel kleinere, platte schuiten, de zogenaamde 'bootschuiversschuten'. In de negentiende eeuw konden grote schepen vanwege hun diepgang niet al te dicht bij de kust komen. Vandaar dat de vracht overgeladen moest worden.
Gerard Vos
Uit overlevering is bekend dat Gerard Vos al op jonge leeftijd bij de visserij was betrokken. In 1891 komt zijn naam voor het laatst voor in het visserijregister. Daarna is het nummer EB 18 zeven jaar vacant. Gerard Vos was getrouwd met Hermina Bosman (1836-1926), dochter van Barend Bosman en Gerrigje Veerman. Uit dit huwelijk werd in 1870 een zoon Reijer geboren. Hij zou in 1892 schipper worden op de EB 2. Twee oudere broers van Gerard Vos waren eveneens visserman: Hendrik (1831-1886) en Jan (1833-1870). In een uit 1870 daterende 'lijst van schippers' komen de namen van de drie broers afzonderlijk voor als eigenaren van een vissersvaartuig. De laatste jaren van zijn leven woonde Gerard Vos met zijn vrouw in het bejaardenhuis 'Het Feithenhof'. Daar breide hij nog verschillende kuilnetten voor diverse Elburger vissers. In de hoek van zijn kamertje was een katrol aan het plafond bevestigd, waarmee de oude Gerard het kuilnet kon optrekken.
Wijnand Hooghordel
Vanaf 1898 stond het nummer EB 18 op naam van Wijnand Arnoldus Hooghordel, zoon van Tjibbe Hooghordel en Geertruid Wijnne. 'Wijnand Pronk', zoals hij in Elburg meestal werd genoemd, had vlak voor de eeuwwisseling een pluutje in Harderwijk gekocht. Dit schuitje was oorspronkelijk eigendom geweest van Coenraad Westerink (EB 45). Nadat Westerink in 1884 een nieuwe bons in Kampen had laten maken, heeft hij het pluutje verkocht naar Harderwijk. Het vaartuig had in de volksmond de naam 'Het Kalf'. Wijnand Hooghordel maakte er geen geheim van dat hij het scheepje met geleend geld had gefinancierd. Op 'de beurs' nabij de Elburger haven rijmde hij meerdere keren tegenover andere vissers het volgende versje: 'Het Kalf, het hoort me maar half, het geld is van Zwart en daarom zeilt hij zo hard.'
Hooghordel (1838-1926) viste voornamelijk met staande botnetjes. Zijn zoon Beert was vele jaren knecht bij hem. In november 1911 werd het schuitje verkocht 'naar Putten'. Wijnand Hooghordel stierf op 16 februari 1926 op de leeftijd van 87 jaar.
Jan aan 't Goor
Op 2 januari 1912 werd op naam van Jan aan 't Goor (Jan Pintjen) de voormalige HK 105 ingeschreven onder het nummer EB 18. Al spoedig bleek dat de botter Aan 't Goor niet beviel. Reeds in november van hetzelfde jaar verkocht hij de schuit aan Klaas Foppen (De Pusse) uit Harderwijk (HK 46). Een maand daarvoor had Jan aan 't Goor in Vollenhove een grote bons gekocht. Aangezien de botter op dat moment nog niet verkocht was, kreeg de bons het vacante nummer EB 1 toegewezen.
Goossen van Ommen
In januari 1913 kocht Goossen van Ommen (1883-1969) in Harderwijk een pluut. Het was de in 1895 gebouwde HK 15 van Gerrit Jacob Brands. Hij had besloten om met zijn gezin naar Amerika te emigreren. Brands had de pluut op de werf van Kuykhoven in Harderwijk laten maken. In het Over-Veluws Weekblad van 9 februari 1895 staat hierover vermeld: 'Woensdagmiddag is van de werf van W.B. Kuykhoven met goed gevolg te water gelaten de vissersschuit HK 15 voor rekening van G.J. Brands. Dit is de eerste nieuwe schuit welke door hem is gebouwd. Moge er nog menige volgen.' De pluut van Goossen van Ommen kreeg in Elburg het vacante nummer EB 18.
Ondersteuning
Uit het notulenboek van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te Elburg blijkt dat Goossen van Ommen in december 1912 een verzoek heeft ingediend 'aan de diakonie tot het aanschaffen van een schuit tot uitoefening van de visserij.' De kerkenraad besloot vervolgens Van Ommen driehonderd gulden toe te zeggen. Goossen van Ommen viste met de pluut voornamelijk met 'zinetten'. Vanwege de slechte resultaten in de visserij besloot hij het schuitje in 1922 te verkopen.
Coenraad Westerink
In juli 1922 kocht Coenraad Westerink (1900-1981) de pluut van Van Ommen. In Elburg had hij de bijnaam 'De Stootdolle'. Coenraad was een zoon van Jacob Westerink (Jaap de Klikke; EB 60/EB 22) en Bartha Westerink-Pruis. Coenraad Westerink viste slechts zes jaar met de pluut. In verband met de plannen tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee vertrok hij in november 1928 naar Eindhoven en startte een viswinkel.
Gerard van der Heide
Op 7 december 1929 werd de pluut via openbare verkoping onder leiding van notaris Hoefhamer verkocht. Het vaartuig ging, met inbegrip van netten, zeilen en inventaris, voor slechts fl. 234,10 naar de broers Gerrit en Gerard van der Heide. De gebroeders Van der Heide verbraken in 1934 de samenwerking. Gerrit van der Heide (De Sjorrel) kocht in dat jaar in Harderwijk een oude botter en voer onder het nummer EB 4. Broer Gerard viste aanvankelijk verder met zijn vader en vanaf 1937 met zijn 14-jarig zoon Gerard. De EB 18 was aanvankelijk voorzien van een 15 PK T-Fordmotor. Later is deze vervangen door een Ballot-motor. Van der Heide had deze motor gekocht van Andries Hoefhamer.
Fuiken
Gerard van der Heide (1902-1970) viste voornamelijk met fuiken. Bij de waarde vaststelling van zijn bedrijfsmiddelen -op 13 december 1932- bleek hij zelfs over 140 palingfuiken te beschikken. Met een punter, geregistreerd onder het nummer EB 47, ging Van der Heide de fuiken bij langs. Opvallend was dat Van der Heide ook beschikte over twintig spleet bothoekwant. Bothoeken werd in Elburg nauwelijks beoefend. Daarnaast viste Van der Heide met de kuil, het hoekwant, staande netten en snoekbaarsdrijfnetten. In de oorlogsjaren hervatte hij de kubbenvisserij, net als een aantal andere Elburger vissers.
Binnen de lijn
Begin september 1937 werd Gerard van der Heide bekeurd wegens het vissen in verboden gebied. Als straf werd zijn vergunning ingenomen en mocht hij veertien dagen niet vissen. Uit een bewaard gebleven brief blijkt dat Van der Heide van de nood een deugd maakte. Voor vijftien gulden per keer voer hij naar Broekerhaven en haalde een vracht kool voor respectievelijk J. Hoeve en L. Kruithof.
Investeringen
Eind september 1942 onderging de pluut van Gerard van der Heide een grote timmerbeurt op de werf van Balk. Deze reparatie kostte in totaal fl. 1612,32. Vanaf 21 oktober 1950 lag de EB 18 opnieuw op de helling van Balk. Dit keer werd er voor fl. 1892,50 in de pluut geïnvesteerd. Op 11 januari 1951 werd de pluut weer te water gelaten.
Zware schade
In september 1954 liep de EB 18 zware averij op. Tijdens een hevige storm werd de pluut door een windhoos gegrepen en sloeg om. Gerard van der Heide en zijn zoon Wim wisten zich te redden door zich aan de omgeslagen pluut vast te houden. Ongeveer een kwartier na het ongeval ontdekte Hannes aan 't Goor (EB 36) de EB 18. Een uitgevaren sleepboot probeerde de pluut naar Elburg te brengen. Op ongeveer acht kilometer van Elburg brak echter een sluiting van de kabel waardoor de voorsteven van de pluut zwaar beschadigd raakte. Enkele weken na het ongeval hebben enkele Elburger vissers de pluut van Van der Heide in de Elburger haven gesleept. Daan Balk heeft de pluut van 'Botje' in maart 1955 gekocht en vervolgens opgetimmerd en omgebouwd tot jacht. Kort daarna heeft Balk het vaartuig verkocht.
Harderwijker botter
Gerard van der Heide kocht enkele dagen na het ongeval met de pluut in Harderwijk een botter. Het was de HK 30 van Willem Goossensen (Willem van Peterman). De schuit was voorzien van een 20-PK Deutz-motor. Goossensen had deze botter in 1950 gekocht van Jacob Foppen (Jacob van Karel). Deze voer in Harderwijk onder het nummer HK 126. Volgens het register was de botter in 1893 gebouwd. Na de inpoldering van Oostelijk Flevoland viste Gerard van der Heide door vanuit Harderwijk. In 1959 verkocht hij de botter als pleziervaartuig aan W. in 't Veld uit Rotterdam.
Kotter
In 1959 kocht Gerard van der Heide een kotter van Schurink uit Zwartsluis. Op de werf van Balk liet hij het vaartuig zeven meter inkorten tot ongeveer zestien meter. Met de kotter viste Van der Heide op het IJsselmeer hoofdzakelijk met de kuil en de snoekbaarssleepnetten. In 1964 verving hij de 30 PK-Kromhout-motor door een 86-PK Penta-Volvo-motor. Vanwege zijn leeftijd beëindigde Van der Heide in november 1966 de visserij. In januari 1967 verkocht hij de kotter aan de gebroeders Foppen te Harderwijk (HK 10). Zij visten tot 1983 met het schip. Vervolgens kwam het vaartuig in handen van H.J. Buitjes uit Zoutkamp.
Lood
In de administratie van touwslagerij W.J. Deetman zijn enige documenten bewaard omtrent de levering van lood aan de Elburger vissers. De naam van Wijnand Hooghordel (EB 18) wordt enkele keren genoemd: December 1902
W. Hooghordel - 5 pond zijdennetlood à 16 ct., fl. 0,80 Januari 1903
W. Hooghordel - 4 pond zijdennetlood à 16 ct., fl. 0,64 Februari 1903
W. Hooghordel - 5 pond zijdennetlood à 16 ct., fl. 0,80
Bijzondere vangst
In juni 1932 deed Gerard van der Heide met zijn pluut (EB 18) een bijzondere vangst. Bij de monding van de Ketel ving hij samen met zijn broer Gerrit (De Sjorrel) een grote steur in de kuil. De steur woog 158 pond en had een lengte van bijna twee meter.
Bron: Nieuws- en Advertentieblad Elburg en Omstreken 18 juni 1932
Bedrijfsmiddelen
In opdracht van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet werd op 13 december 1932 ten behoeve van Gerard van der Heide (EB 18) een lijst met bedrijfsmiddelen opgesteld. Op genoemde datum beschikte Van der Heide over het volgende viswant: 1 kuil, 140 stuks palingfuiken, 15 perkjes zijdenbotnetten, 30 spleet aalwant, 20 spleet bothoekwant.
Zeilwerk
G. van der Heide. EB 18 Elburg nieuwe stagfok, vlasdoek no. 1. 61 breed 51 meter touw 8 kilo, garen, kousjes 206.
Bron: Zeilmakersboeken N.A. Bouwen Juni 1942
Watersnoodramp in Zeeland
In de eerste week van februari 1953 verleenden drie Elburger vissersschepen hulp bij de watersnoodramp in Zeeland. Het waren de EB 18 van Gerard van de Heide met aan boord zijn zoons Gerard en Wim, de EB 22 met aan boord Johannes van Ommen, Bart Visscher (EB 28) en Gerard van der Heide (EB 4) én de EB 40 met als bemanning Wijnand en Beert Westerink en Dirk Visscher (EB 61). De schuiten vertrokken in de nacht van 2 op 3 februari omstreeks half een. Op zaterdag 7 februari keerden de Elburgers terug. De bemanningen van de EB 18 en de EB 40 hebben in die bewuste week voornamelijk arbeiders vervoerd van Bommel naar Dordrecht. De vissers van de EB 22 kregen in Vlaardingen de opdracht 'vletten voor het reddingswerk te slepen'. Naast de gemaakte onkosten ontving ieder persoon veertig gulden als beloning.
EB 18 zwaar beschadigd
Met hulp van Elburger vissers en onder leiding van scheepsbouwer D. Balk is de EB 18 van schipper Van der Heide, die veertien dagen geleden tijdens een windhoos omsloeg, thuisgebracht. Zaterdagochtend schepten de vissers de schuit leeg met behulp van emmers en tegen half elf was men zo ver dat de EB 18 op de helling getrokken kon worden. Tijdens 't schoonmaken werden nog de portemonnee en het horloge van W. van der Heide teruggevonden. De EB 18 is zwaar beschadigd, vooral aan de voorsteven. De mast is gebroken. In de schuit was een nieuwe motor gebouwd, die gelukkig maar weinig schade opgelopen bleek te hebben. Deze motor zal weer dienst kunnen doen in de nieuwe schuit. Bron: Elburger Courant 5 oktober 1954
Nachtelijke aanvaring
Vrijdagmorgen omstreeks 5 uur zeilde de EB 18 van schipper G. van der Heide op het IJsselmeer, toen plotseling een baggermolen voor de kop uit de duisternis opdook. Schipper Van der Heide trachtte een aanvaring te voorkomen wat echter niet gelukte. Met volle vaart ramde de EB 18 de baggermolen. Deze bleek echter sterker te zijn dan de vissersboot. De voorsteven van de botter werd totaal vernield, terwijl de plecht ontzet werd. De baggermolen De Kaliwalt, eigendom van de firma Hofman uit Haarlem voerde geen lichten, waardoor de aanvaring veroorzaakt werd. De schade die vermoedelijk meer dan duizend gulden zal bedragen, zal door de firma Hofman worden vergoed. Gedurende de tijd dat de EB 18 in reparatie zal zijn, heeft schipper Van der Heide de EB 4 ter beschikking gekregen om verder te kunnen vissen. Bron: Elburger Courant 28-12-1955
Eerste ijzeren viskotter liep van stapel
Veranderde tijden, veranderende zeden. De drooglegging van de Zuiderzee i.c. Oostelijk Flevoland heeft aan de Elburger visserij de nodige klappen uitgedeeld. Niet alleen dat deze tak van bedrijf geweldig moest worden ingekrompen, ook de enige scheepswerf van de heer D. Balk moest een grote aderlating ondergaan. Maar deze zakenman bleef niet bij de pakken neerzitten, maar heeft zijn bedrijf omgeschakeld van hout op ijzer. Want de boten van de Elburger vissers waren van hout en door de inkrimping van de vissersvloot was er niet genoeg werk aan de winkel. Zo werden dan verleden jaar enkele kleine boten voor opdrachtgevers gebouwd. Deze week liep echter de eerste motor-viskotter van stapel. Dit schip was oorspronkelijk een motor-beurtschip van 23 meter lengte, eigendom van de heer Schurink te Zwartsluis. Het werd aangekocht door onze plaatsgenoot, de heer Gerard van der Heide, die opdracht aan de werf gaf het te verbouwen voor de IJsselmeervisserij. Op de helling werd het schip 7 meter ingekort en gebracht op 16 meter. De oude lengte was veel te groot voor de visserij. Er werden visbunnen ingebouwd en er werden een nieuw dek en een nieuwe bovenverschansing aangebracht. Gisteren is een nieuwe 30 PK Kromhout-motor geplaatst en nu kan de machinekamer en de stuurhut worden afgebouwd. De heer Balk hoopt aan het eind van deze maand de boot te kunnen afleveren. Hij is met het werk op 1 april begonnen. Het schip is de eerste motor-viskotter van Elburg. Zodra dit werk klaar is zal de kiel worden gelegd van een casco van 20 meter lengte voor een woonschip in opdracht van de heer K. Boot. Bron: Elburger Courant 17-07-1959
Historie EB 18
Uit overlevering is bekend dat de botter EB 18 omstreeks 1890 op de werf van Van Aller in Hasselt is gebouwd. De schuit stond onder de vissers dan ook bekend als een zogenaamde 'Hasselaar'. In Harderwijk voer het vaartuig onder de nummers HK 126 en HK 30. In 1954 kocht Gerard van der Heide (Botje) de botter in Harderwijk van Willem Goossensen (Willem van Peterman). 'Botje' viste tot 1959 met de EB 18. Hij verkocht de schuit als pleziervaartuig aan W. in 't Veld uit Rotterdam. Over de periode 1959-1981 is weinig bekend. In de schepenlijst van de Vereniging Botterbehoud verscheen in 1973 de heer F. de Meester als eigenaar, maar zijn naam is een jaar later al weer verdwenen uit het register. In 1981 kocht Piet Knook uit Edam de EB 18 samen met de HN 11 voor 1000 gulden. Het schip verkeerde op dat moment in zeer deplorabele staat. In mei 1981 heeft Knook de EB 18 uit de Purmerringvaart gelicht en vervolgens veel tijd en energie gestoken in het behoud van het schip. Het beheer kwam in handen van de 'Stichting VN 4'. In de volksmond werd de EB 18 vaak 'het blauwe bottertje' genoemd vanwege het hel-blauwe berghout rondom het schip, waardoor de karakteristieke lijnen van het scheepje ten volle tot hun recht komen. Op 31 januari 1994 werd de EB 18 voor 52.500 gulden gekocht door de 'Onderneming Botter EB 18', waarin het vaartuig wordt geëxploiteerd voor 'vervoer van personen voor recreatieve doeleinden'. De ligplaats van de EB 18 is in principe Edam, hoewel de botter ook vaak in de haven van Huizen ligt. In november 1994 ging de eerste fase van de restauratie van start. Binnen afzienbare tijd willen de bezitters van 'het blauwe bottertje' de restauratie (voorlopig) voltooien. Daarmee hoopt men vele jaren zonder groot onderhoud te kunnen varen met de EB 18.
Bronvermelding: De informatie komt uit het boek Historie van de Elburger Vissersvoot. Auteur: Willem van Norel (Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop)