Kotter EB40

In 'Van Keulen's Almanak voor de zeevisscherij voor het jaar 1887' staat bij het nummer EB 40 de naam van Brand Visscher vermeld. Hij viste tot het jaar 1897 met een bons. In het vlootregister van 1870 komt de naam van Brand Visscher ook al voor als bezitter van een vissersvaartuig.

Oud vissersgeslacht

De familie Visscher behoort tot een oud Elburgs vissersgeslacht. Heijmen Gorris vestigde zich na de storm en overstromingen in 1776 vanuit Oosterwolde in Elburg. Vanuit deze plaats nam hij deel aan de visserij op de Zuiderzee. Zijn naam komt ook voor in het 'Gildeboek van het visschersgilde, 1658-1798'. Zijn zoon Brand Heijmens (1767-1850) nam op 26 januari 1813 de naam Visscher aan. Hij was 'bootschuiver' en 'visscher' van beroep. Zijn vrouw Teuntje Reijns van Putten had een winkeltje in kruidenierswaren en visserijbenodigdheden. In 1802 werd Brand Heijmens schipper op een 'visch- of botterschuit', die door scheepstimmerman Sijbrand Balk was gebouwd. Brand en Teuntje kregen elf kinderen. Drie van hen stierven op zeer jeugdige leeftijd. Een van de acht overige kinderen was Dirk Heijmens Visscher (1803-1884). Op de 'lijst van schippers' uit 1870 staat vermeld dat hij in dat jaar twee vissersvaartuigen bezat. 

Brand Visscher

Brand Visscher werd in 1836 geboren te Elburg. Zijn ouders waren Dirk Heijmens Visscher (1803-1884) en Hendrikje Ponstein. Hendrikje overleed na de geboorte van haar vijfde kind. Dirk Heijmens hertrouwde op 6 oktober 1838 met Grietje Sneller uit Oldebroek. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren. Dirk Heijmens was visser en had daarnaast een klein winkeltje. Vier zoons van hem raakten bij de visserij betrokken: Brand (1836-1915) op de EB 40, Frank (1841-1916) op de EB 51, Gerrit Jan (1846-1897) op de EB 21 en EB 8 en Jacob (1853-1912) op de EB 21 en EB 8. Brand Visscher trouwde in 1860 te Elburg met Naatje Margrietje Potgieter (1835-1892), dochter van Gerrit Jan Potgieter (kleermaker) en Margrietha Huyer. Ze kregen tien kinderen, waarvan er vier op jonge leeftijd stierven. Zoon Gerrit Jan was in Elburg een bekende verschijning. Hij had de bijnaam 'De olde Lot' en viste onder het nummer EB 48. Brand Visscher stierf op 31 mei 1915 op de leeftijd van 79 jaar.

Van Aperlo

In het jaar 1900 vermeldt het vlootregister de naam van Wijnand van Aperlo bij het nummer EB 40. Vanaf 1904 viste Van Aperlo echter onder het nummer EB 12. Het nummer EB 40 werd in 1904 op naam gezet van H. van de Wetering. Zeer waarschijnlijk was dit de schipper van de EB 26. Zijn punter werd gebruikt voor de zogenaamde 'walvisserij'. In 1912 kwam het nummer veertig opnieuw in handen van de familie Van Aperlo. Vanaf dat jaar viste Lammert van Aperlo (1869-1927) met een punter onder het nummer EB 40. In het vlootregister staat dat hij viste met 'zijdennetten, fuiken, kubben en baarsnetten'. Van Aperlo stierf op 19 juli 1927 op de leeftijd van 58 jaar. De punter werd korte tijd later vanwege 'wrakkigheid' gesloopt.  

Jan Westerink

In april 1929 werd het nummer EB 40 uitgegeven aan Jan Westerink (1891-1970). Hij had in Oosterwolde een nieuwe punter door timmerman G. Engelsman laten maken. In zijn jonge jaren had Jan Westerink gevist op de EB 11 van zijn vader. Vanwege de geringe verdiensten in de visserij werkte hij in de periode 1924-1928 op de zuivelfabriek 'Altena' van de familie Van Binsbergen. In zijn vrije tijd viste Westerink daarnaast met 'een ongenummerd bootje met botnetten'.

Botnetjes

De overgang van het vrije vissermansleven naar de fabriek was voor Jan Westerink te groot. Na vier jaar verliet hij de melkfabriek en keerde terug in de visserij. Met de punter viste Westerink gewoonlijk 'um de Noord' vanuit 'de darde sluuze' (bij het stoomgemaal Oosterwolde). Hij viste in die tijd hoofdzakelijk met staande botnetjes. Meestal bestond de beug uit 15 á 16 perkjes 'ziënetten'. Met de fiets ventte Westerink vervolgens de vangst uit in de omgeving van Oosterwolde, Noordeinde en Kamperveen.

Pluut

In 1934 besloot Jan Westerink uit te kijken naar een grotere schuit. Zijn zoons Wijnand en Beert waren op dat moment respectievelijk veertien en dertien jaar oud. Het oog viel aanvankelijk op de pluut van Kobus van Tongeren (Kobus de Haane), maar deze vroeg een te hoge prijs voor zijn schuitje. In Harderwijk kocht Westerink kort daarop de pluut van Goossen Foppen (Goossen de Troete). Het schuitje voer in Harderwijk onder het nummer HK 84. De pluut was in 1923 gebouwd op de werf van Balk in Elburg in opdracht van Jan Hopman. Na zijn overlijden in 1931 was het vaartuig voor 250 gulden verkocht aan zoon Jan Hopman uit Harderwijk. Met dit scheepje viste deze vanuit Harderwijk onder het nummer HK 26. Na ongeveer twee jaar heeft Hopman de pluut voor 250 gulden doorverkocht aan Goossen Foppen. Met de aankoop van de pluut door Jan Westerink kwam het schuitje in 1934 terug in Elburg. Het scheepje was op dat moment al voorzien van een Renault-hulpmotor.

Omschakeling

Met zijn zoon Wijnand viste Jan Westerink in 1934 nog een seizoen nabij de Afsluitdijk op bot met een door hun zelf gebreide beug 'zinetten'. De Westerinks bleven in die periode de hele week van huis en hadden Wieringen als thuishaven. Ook de EB 30, de EB 11 en een aantal Harderwijkers visten daar in die tijd met de botnetten. Omstreeks 1935 schakelden de Westerinks over op de hoekwantvisserij. Het was een vaardigheid die ze zichzelf moesten aanleren. De zoons lukte dat vrij snel, maar vader Westerink zou de handigheid en vingervlugheid nooit goed onder de knie krijgen.   In juli 1936 liet Westerink een nieuwe vuren mast op de pluut zetten. In het werfboek van Balk staat genoteerd dat de mast vierentwintig gulden kostte. Al spoedig bleek de pluut voor drie grote kerels te klein te zijn. En het zou niet lang meer duren of zoon Hein (1925-1997) had de leeftijd om mee naar zee te gaan. In 1936 verkocht Westerink de pluut voor fl. 262,50 als pleziervaartuig aan de heer Zuring uit Amsterdam.

Botter

In 1937 besloot Jan Westerink een grotere schuit aan te schaffen. In Harderwijk kocht hij voor fl. 267,50 de botter HK 80 van Gerard Petersen (Gerard van Keessien). Petersen beëindigde in dat jaar de visserij, nadat zijn zoons werk hadden gevonden als corveeër. Het bottertje moet toen al oud zijn geweest, omdat Jan Jansen (Jan van Heimen) in zijn jonge jaren (omstreeks 1865) nog op deze schuit had gevaren. Uit een artikel uit de 'Visscherij Courant' van 6 juli 1912 kunnen we afleiden dat dat de botter van Gerard Petersen in de zomer van 1912 door een windhoos ten noorden van de Knar in de zogenaamde Lemstervaart is omgeslagen. De schipper en zijn knecht werden door andere vissers gered. De botter was kort na het ongeval naar de bodem van de zee gezonken. Met een tiental schuiten en met hulp van 22 vissers lukte het uiteindelijk om de botter weer in de haven van Harderwijk te krijgen. Twee vissers hebben kort daarna het initiatief genomen om een inzameling voor de gedupeerden te organiseren.    De voormalige HK 80 werd in 1936 in opdracht van Jan Westerink voorzien van een A-Ford motor. Marinus Zoet leverde de motor voor 165 gulden, terwijl Daan Balk voor 75 gulden de schuit voor de inbouw van de motor gereed maakte.

Hoekwantvisserij

Met vier man aan boord schoten de Westerinks gewoonlijk 14 à 15 spleet hoekwant. De balk van het hoekwant was van katoen nummer 27, terwijl de snoeren van nummer twaalf of nummer negen waren. De snoeren stonden gemiddeld tweeënhalf vaam (ongeveer vierenhalve meter) uit elkaar. Tussen de zoons van Westerink bestond in die tijd een gezonde rivaliteit om zoveel mogelijk aan een spleet te vangen.  

Timmerbeurten

In de oorlog is er aan de botter flink vertimmerd. Eerst werd in 1942 op de helling bij Van der Werf in Smilde het voorschip voor een deel vernieuwd. Enige tijd later liet Jan Westerink in Volendam het achterschip grotendeels vernieuwen. De EB 40 was een gemakkelijk, goed zeilende botter. In 1950 verkocht Westerink het bottertje voor vierduizend gulden als pleziervaartuig aan C.C. Mauve te Amsterdam. Momenteel is de botter eigendom van J. Schuurman uit Bunschoten. Het schuitje vaart onder het nummer BU 16.

Aak

In augustus 1949 kocht Jan Westerink in Enkhuizen een ijzeren aak. Het vaartuig was eigendom van Cornelis Bijl Kzn. Deze had het schip in 1940 gekocht van Harm Diender (De Mikke) uit Vollenhove (VN 78). De aak was in 1916 gebouwd op de werf van Van Goor te Kampen. De onderhandelingen tussen Bijl en Westerink duurden bijna een half jaar. Bijl vroeg 8500 gulden, terwijl Westerink 8000 gulden bood. Uiteindelijk ging Westerink op aandrang van zijn zoons akkoord met de vraagprijs. Voor de hoekwantvisserij was het een makkelijk vaartuig. De aak was voorzien van een 24-PK Deutz ruwoliemotor. Later -in 1966- zou de Deutz motor worden vervangen door een 60-PK Kromhout Gardner gasolie-motor.

Veranderingen

In 1952 werd de vergunning van de aak EB 40 overgezet op naam van Wijnand Westerink. Vanaf 1956 ging vader Westerink niet meer met de jongens naar zee. De dijk rondom Oostelijk-Flevoland was inmiddels voltooid. Nadat Elburg was afgesloten van het open water werden Harderwijk en Spakenburg de thuishavens voor de gebroeders Westerink. Vanaf die tijd werkten de broers in de wintermaanden in fabrieken te Bussum en Enschede. In 1969 verkochten de Westerinks de aak aan de werf van Stofberg te Leimuiden. Stofberg bouwde het schip vervolgens om tot pleziervaartuig.

Kotter EB40

Kotter Vanaf het eind van de zestiger jaren visten de gebroeders Westerink op het Veluwemeer en het Drontermeer. De fuikenvisserij was inmiddels hoofdmiddel van bestaan geworden. In 1969 viel het oog van de Westerinks op een kottertje in Workum. Zij kochten uiteindelijk dit vaartuig van Klaas Visser. Een kotter was gemakkelijker dan een aak vanwege het afspuiten van de fuiken. De motor van de aak werd overgezet in het kottertje. Tot het begin van de tachtiger jaren visten de broers gezamenlijk op de EB 40. In 1983 stierf Beert op 61-jarige leeftijd. Vijf jaar later -in 1988- beëindigde Wijnand (geb. 1920) vanwege zijn leeftijd de visserij. Omstreeks 1990 stapte Hein (geb. 1925) van boord. De visserij werd (wordt) voortgezet door Jan Henk Westerink (geb. 1965), de enige zoon van Beert.

Nieuwe schuit

In het archief van notaris Hoefhamer wordt een oude akte bewaard waaruit blijkt dat Brand Heijmens Visscher (1767-1850) en zijn echtgenote Teuntje Reins op 18 augustus 1802 'een visch- of botterschuit met des zelfs toebehooren van bekende wijdte en lengte zoals die in dezen jaren van de helling alhier is uitgehaald.' De schuit was gebouwd door scheepstimmerman Sijbrand Balk en kostte 'achthonderd en twaalf guldens en twintig stuivers'. In de akte is verder opgenomen dat bij de aflevering 'terstond vijfhonderd guldens' werden betaald. De overige schuld moest in drie jaar telkens met 'honderd en vier guldens benevens vier procent rente' worden afgelost. Brand Heijmens Visscher en Teuntje Reins waren de grootouders van Brand Visscher (1836-1915), schipper van de EB 40.
Bron: Notarieel Archief Hoefhamer. Gemeente Archief Elburg

Pacht van grachten en haven

Op 12 mei 1911 schreven Bart Denekamp en Lammert van Aperlo (EB 40) de gemeenteraad van Elburg de volgende brief: 'De ondergetekenden Bart Denekamp en Lammert van Aperlo, beiden wonende te Elburg, pachters van de grachten en de haven, wenden zich bij dezen tot Uw Edel Achtbaar College met het beleefd verzoek om vermindering van de pachtsom met vijftig gulden. Redenen dat ondergetekenden dit verzoek tot u richten zijn dat bij de verhuring beloofd werd dat de grachten zouden worden uitgediept, waaraan tot op heden niet werd voldaan, en dat thans de grachten in een vervuilde toestand verkeerden, zoals nimmer tevoren, zodat er haast geen visch in kan verkeren. Redenen waarom adressanten Uw Edel Achtbaar College verzoeken goedgunstig op hun verzoek te beschikken. 't Welk doende, B. Denekamp L. van Aperlo'
Bron: Ingekomen stukken, 1911. Gemeente Archief Elburg

Bedrijfsmiddelen

Op 12 december 1932 deed Jan Westerink opgaaf van zijn bedrijfsmiddelen in opdracht van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet. De lijst ziet er als volgt uit: Punter EB 40: 25 perkjes zijden netten, 4 spleet hoekwant, 6 staande spieringnetten, dreg, touwwerk, gewichten, baken, simmen en ander touwwerk.

Zeilwerk

Jan Westerink, EB 40 Elburg, Nieuw zeil aan vlasdoek no.1 61 meter, touw 10 kilo, garen, kousjes 246,00
Bron: Zeilmakersboeken N.A. Bouwen. Augustus 1942

Flinke schadepost

Terwijl de snoekbaarsvissers van de EB 22 en 40 vrijdagmiddag aan het vissen waren, naderde van de Ketel een sleepboot met drie grote schepen, en stevende recht op de vissende schuiten aan. De vissers gaven de stuurman van de sleepboot de nodige seinen, maar deze reageerde niet op deze seinen en stoomde tussen beide vissersschuiten door, met als gevolg dat de schroef der sleepboot in de netten verward raakte en de netten scheurden. Bij onderzoek bleek dat vier netten totaal vernield waren. De schippers noteerden de naam van de sleepboot en deden in Elburg aangifte van deze overtreding. De zeepolitie te Amsterdam, waar de sleep naar toeging, werd opgebeld, zodat voor de kapitein van de sleepboot deze onoplettendheid nog wel enige gevolgen zal hebben. Beide schippers zijn ondertussen ernstig gedupeerd.
Bron: Elburger Courant, 13 januari 1948

De eerste paling gevangen

Woensdag had de schipper van de EB 40 voor de eerste maal in dit seizoen hoekwant in zee gezet. De vangst bleek echter tegen te vallen; 40 palingen werden gevangen, welke echter nog zeer dun waren. Wanneer het zachte voorjaarsweer echter aanhoudt en nachtvorsten achterwege blijven, zullen deze week de hoekwantvissers hun beug wel uitzetten, zodat spoedig grote vangsten verwacht kunnen worden, die aan de afslag zullen worden afgeleverd.
Bron: Elburger Courant, 29 maart 1949

Overstromingsramp in Zeeland

De oproep van de Visscherij-inspectie tot het verzenden van vaartuigen vond ook hier weerklank. Een voorwaarde was echter dat de schepen zware motoren moesten hebben, terwijl de meeste Elburger botters slechts met lichte motoren uitgerust zijn, die alleen dienen om de haven uit en in te varen en voor andere lichte werkzaamheden. Tot teleurstelling van de anderen, die ook gaarne meegevaren zouden zijn, voldeden alleen de EB 18, de EB 22 en de EB 40, resp. van de schippers G. van der Heide, G. van Ommen en gebr. J. Westerink aan de gestelde eisen. Zij hebben de tocht aanvaard. Het overig deel van de vissers houdt zich ter beschikking en kan misschien nog opgeroepen worden. Allen hebben zich gemeld bij het bevrachtingscommissariaat.
Bron: Elburger Courant, 6 februari 1953

P.S. Bovenstaande oproep werd begin februari 1953 gedaan aan de scheepvaartbevolking in verband met de overstromingsramp in Zeeland.

Pluut

Over de geschiedenis van de pluut EB 40 tussen 1936 en 1957 is nauwelijks iets bekend. Uit overlevering weten we dat omstreeks 1940 een kajuit en een strijkbare mast werden aangebracht. De bun en de deken verdwenen. Vermoedelijk is het scheepje vanaf die periode gebruikt als pleziervaartuig. In 1957 kocht de heer M. Everaarts uit Ens (N.O.P.) de pluut. Zeven jaar later -in 1964- kwam de pluut in handen van mevrouw Tjeenk Willink-De Jonge uit Noordwijk. Zij liet omstreeks 1968 de huid van de pluut bij Balk in Elburg in het ijzer zetten. In 1975 werd een Albin- motor in de pluut ingebouwd. In november 1979 werd het pluutje via de heer H. Bootsma uit Emmeloord verkocht aan de heer J. Th. Bakker uit Gasteren. Eind 1981 verkocht deze de pluut weer. Vanaf dat moment is het scheepje in verschillende handen geweest. In de tachtiger jaren viel de pluut uit de takels en beschadigde ernstig. De EB 40 lag vervolgens een aantal jaren op het droge. In november 1992 kochten de broers Mark en Ibo Souwer, woonachtig in respectievelijk Middelie en Amsterdam, het pluutje. Zij hebben het scheepje gerestaureerd. Momenteel ligt de EB 40 's winters in Amsterdam en in de zomermaanden in de haven van Scharrendam.

Aak

In 1970 kocht de heer Kuyper uit Laren de tot jacht verbouwde aak van werfbaas Stofberg uit Leimuiden. Het schip kreeg Loosdrecht als thuishaven. In 1977 verkocht Kuyper de aak aan J. Bloemendaal uit Leiderdorp. Bloemendaal is anno 1996 nog steeds eigenaar van de aak. Het schip ligt in de regel afgemeerd bij de werf van Jan Kok (voorheen de werf van Stofberg) te Leimuiden.

Punter KP 36

In 1946 kocht Jan Westerink (EB 40) een punter van visserman Van Dijk uit Kampen (KP 36). Het vaartuigje was in 1943 gebouwd door Huisman uit Wanneperveen (Ronduite). Vele jaren fungeerde de punter (6.10 x 1.40 m.) als bijboot van de EB 40. In 1987 werd de punter verkocht. Tot 1995 behoorde het vaartuig toe aan Robert Oosterhof. Momenteel is de punter eigendom van M. Verdoorn uit Ketelhaven.

Bronvermelding: De informatie komt uit het boek Historie van de Elburger Vissersvoot. Auteur: Willem van Norel (Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop)