Botter EB1

In het Register van de Nederlandsche Visschersvloot, opgenomen in Van Keulen's Almanak voor de zeevisscherij (1887), staat bij het registratienummer EB 1 de naam van B.H.K.D. Kluijtmans (1826-1885) vermeld. Bastiaan Hendrik Karel Dominicus Kluijtmans was eigenaar van een tjotter, die onder de naam 'De Republiek' voer. Het is zeer waarschijnlijk dat er een zetschipper op de EB 1 voer. Uit het archief van notaris Hoefhamer blijkt dat Kluijtmans tot 1884 eigenaar was van 'een visschuit genaamd Ietske'. Dit vaartuig 'met anker, dreg, ketting en watervat' werd op 28 juni 1884 verkocht aan Hendrik Westerink Harmenszoon voor 700 gulden.

B.H.K.D. Kluijtmans

Kluijtmans woonde omstreeks 1860 in het pand Havenstraat 4 en was van professie 'zaakwaarnemer'. De laatste jaren van zijn leven woonde Kluijtmans, die gehuwd was met Barbera Jaarsma, aan de Beekstraat (nummer 10). Bij zijn overlijden, op 7 december 1885, werd als beroep opgetekend 'tapper en slijter'.  In de jaren 1886 en 1887 stond het vaartuig in vlootregister nog op naam van de weduwe Kluijtmans. Vanaf 1888 was het nummer vacant.

Harman van Aperlo

Vanaf 1889 stond het nummer EB 1 op naam van Harman (Harmen) van Aperlo (1832-1910). Van Aperlo viste ook met een punter als walvisser. Hij was tevens koster van de Gereformeerde kerk. In Elburg had hij de bijnaam 'Harm Een'.
Harm(an) van Aperlo was een zoon van Heijmen van Aperlo en Lammertje Veldhoen. Hij trouwde op 2 mei 1857 met Jansje Weijenberg (1836-1913). Ze kregen acht kinderen. In zijn jonge jaren was Harm schippersknecht bij Cornelis Bokhorst (EB 49). Vijf zonen van Harm van Aperlo waren eveneens bij de visserij betrokken. Oudste zoon Heimen viste als knecht bij zijn vader. Aart was vissersknecht bij diverse Elburger schippers. Heimen (vernoemd naar zijn verdronken, oudste broer) viste met de EB 65 (punter). Lammert bezat de EB 40 (punter) en Wijnand viste onder het nummer EB 12 (punter). Vier zoons van laatstgenoemde, Jan, Harm, Wijnand en Aalt, visten later ook met punters.

Verdronken

Op zaterdag 17 april 1875 verloor het echtpaar Van Aperlo hun 16-jarige zoon Heimen. Omstreeks vijf uur in de morgen viel hij 'bij mooi weder' tijdens het vissen op de Zuiderzee over boord en verdronk. Op het gemeentehuis werd aangifte gedaan door 'de policiedienaren' Marten Plante en Cornelis Leurs.
Harman van Aperlo viste tot op hoge leeftijd als walvisser. In 1906 beëindigde hij de visserij. Van Aperlo stierf op 23 februari 1910 op de leeftijd van 77 jaar.

Aalt Petersen

In januari 1907 kocht Aalt Petersen (De olde Kluif) 'met geldelijke steun' van de diaconie van de Hervormde Gemeente te Elburg de punter van Harm van Aperlo.
Aalt Petersen (1883-1950) vestigde zich in juni 1906 vanuit Harderwijk in Elburg. Hij was een jaar daarvoor getrouwd met Hilletje Hoeve uit Elburg. Het eerste jaar van hun huwelijk woonde het echtpaar Petersen in Harderwijk. Ze kregen vijf kinderen: Geertje, Willempje, Aalt, Gerard en Jan. Aalt Petersen viste ongeveer vijf jaar met de punter. In 1912 werd het schuitje wegens ouderdom gesloopt. Na heel kort met een pluutje onder het nummer EB 22 te hebben gevist, kocht Petersen in 1915 een botter uit Kampen en voer vanaf dat jaar onder het nummer EB 44. 

Harderwijker botter

In oktober 1912 werd Jan aan 't Goor (1888-1972) schipper op een bons afkomstig uit Vollenhove. Drie broers van hem hadden eveneens een schuit: Hannes (EB 17 en EB 27), Jan Willem (EB 62) en Henk (EB 5).
Jan aan 't Goor had al in januari 1912 een botter in Harderwijk (HK 105) gekocht. Met deze schuit viste hij slechts een zomer onder het nummer achttien. Waarschijnlijk is deze botter hem niet goed bevallen. Aangezien de botter in oktober nog niet was verkocht, werd de bons ingeschreven onder het vacante nummer EB 1.

Vollenhoofse bons

De bons was in 1894 gebouwd en voer in Vollenhove onder het nummer VN 88. De oorspronkelijke eigenaar was Jan Vis. In Elburg kreeg het vaartuig het vacante nummer EB 1.
In het Centraal Visserij Register staan o.a. de volgende gegevens vermeld: 'Halfgedekte platbodem, bevaren door twee bemanningsleden. Visscherij wordt uitgeoefend met haringnetten, spieringnetten, sleepnetten en staande netten, kuil en hoekwant tusschen Harderwijk en Lemmer'.
De bons was geen gemakkelijk schip om mee te vissen. Vooral bij het halen van het hoekwant, bij ruwe weersomstandigheden, was het een hele kunst om de bons te hanteren. Door handigheid en ervarenheid wist Jan aan 't Goor echter goed met de schuit om te gaan.

EB 42

Aan 't Goor viste tot de zomer van 1938 met de bons. De schuit verkeerde op dat moment in zeer slechte staat. Nog een korte periode viste Gerrit Jan ten Hoope met de bons onder het nummer EB 42. Hij had de schuit voor honderd gulden gekocht. In het begin van de oorlog verkocht Ten Hoope het vaartuig aan 'drie onbekende Bunschoters of Spakenburgers'.

Marker botter

In mei 1938 kocht Jan aan 't Goor voor 210 gulden de voormalige botter MK 81 van de gebroeders Hein en Cornelis Zeeman uit Marken. Over de bouw van het schip is niet zo veel bekend, maar er zijn aanwijzingen dat de botter in 1890 op de werf van Kok in Huizen is gebouwd. De gebroeders Zeeman hadden deze botter in 1922 gekocht van Hendrik Stam uit Ransdorp (RD 11).

Herinnering

In 1985 vertelde Hannes aan 't Goor (geb. 1913), oudste zoon van de schipper, zijn relaas over de botter aan Peter Dorleijn: 'Ik weet nog dat we die botter gehaald hebben van Marken. We zijn er met de bons naar toe gegaan, mijn vader, m'n broer en ik. Toen we alles klaar hadden, de koop gesloten en de rommel aan boord -we haalden bij die Marker 'n onvoorstelbare vracht touwwerk van de zolder- zijn m'n vader en broer op de botter gegaan hiernaartoe en ik alleen met de bons. Buiten de Knar kregen we een verschrikkelijke bui uit 't noordwesten. Vader en Hendrik zijn met de botter in Harderwijk terechtgekomen, die hebben het niet gehaald. Ik ben in mijn eentje hier gekomen. Die botter had de narigheid, die had een paar jaar stilgelegen, die had alle naden lek. Dus toen ie scheef ging vallen, konden ze 't maar net aanpompen. Maar ik heb twee of drie keer het helmhout opgezet en 'm laten drijven, leeggepompt en dan weer verder. Als vent van vijfentwintig presteerde je dat!'
Over de vaareigenschappen van de nieuwe botter was Hannes aan 't Goor goed te spreken: 'We zeilden wat vlugger, we hadden wat meer ruimte en zelfs met het hoekwant halen ging alles makkelijker. De botter lag bovendien veel rustiger op zee.'
Door de firma Zoet werd nog voor de oorlog een 20 PK A-Fordmotor in de botter gebouwd. In 1951 werd de EB 1 voorzien van een 4-cylinder Dodge-motor.

Opschrift

Op het vooronderdeurtje van de EB 1 was een gedeelte van Psalm 66 (berijmd) aangebracht. Over de keuze van dit vers wist Hannes aan 't Goor (1913), zoon van de schipper, nog haarfijn een en ander te vertellen: 'Het was op een dag in september 1938, toen we bezig waren onze beug hoekwant binnen te halen. Het was stormachtig weer en we moesten alle moeite doen om ons werk goed te kunnen uitoefenen. We hadden 's morgens ons bakje koffiegezet en de ketel op het petroleumstel laten staan. De botter stampte geweldig en we zagen weinig meer dan wind en water. We hadden ons volledig in de oliepakken gehesen om tegen het overkomende water beschermd te zijn. We hadden alleen maar oog voor ons werk. Toen schoot er opeens een grote steekvlam van enkele meters vanuit het vooronderdeurtje tot achter op de schuit naar buiten. Verstijfd van schrik keken we elkaar aan. Wat zou er gebeurd zijn? Na de eerste schrik overwonnen te hebben, dook ik met mijn natte oliegoed het vooronder in, greep de brandende benzinebus en gooide deze over boord aan de lijzijde. Alles wat brandde, smeten we over boord. Met het afsluiten van het vooronderdeurtje doofden we het laatste vuur in de schuit.

Door het slingeren van ons schip was een benzineblik losgeraakt uit het rek in het vooronder en gaan lekken. De benzinedamp was vervolgens in aanraking gekomen met het walmende vlammetje van het petroleumstel, waardoor zich een ontploffing had voorgedaan. Gelukkig stond het vooronderdeurtje open, zodat de steekvlam een uitweg naar buiten kon vinden, anders was de boel uit elkaar geploft en de ramp nauwelijks te overzien geweest. Nog nauwelijks van de schrik bekomen, keken we elkaar aan. Toen sneed vader de beug af en zei tegen me dat hij naar de haven wilde, omdat we zo niet verder konden. Toen we 's morgens omstreeks half elf in de haven aankwamen, kregen enkele mensen al vrij snel in de gaten dat er wat met ons aan de hand moest zijn. Een toegelopen oude visser, Jacob Westerink (Jaap van Dirk) vroeg ons waarom we nu alweer terug waren. Toen hij ons verhaal had aangehoord, keek hij ons peinzend aan om vervolgens uit Psalm 66 vers 5 (Oude Berijming) de volgende regels te citeren: 'Hier scheen ons 't water 't overstroomen en werden wij gedreigd door 't vuur, maar Gij deedt ons 't gevaar ontkomen verkwikkend ons ter goeder uur'. Nog op dezelfde dag heeft vader het vooronderdeurtje van boord gehaald om thuis met wat witte verf en een lucifer deze psalmregels op het deurtje te schilderen. Voor de rest van ons leven werden we, bij het zien van deze regels, altijd aan de goede afloop van die gebeurtenis herinnerd.'

Reparaties

In 1939 werd op de werf van Balk voor ongeveer driehonderd gulden aan de botter vertimmerd. Op 29 mei 1941 ging de EB 1 opnieuw op de helling bij Balk. Deze timmerbeurt kostte 827 gulden. Een jaar na de oorlog werd de botter op de helling bij Van Goor in Monnickendam nog eens aan een grote reparatiebeurt onderworpen. De schuit werd voorzien van een nieuwe huid, terwijl de stuizen en de berghouten werden vervangen. De totale kosten bedroegen ongeveer negenduizend gulden.

Hoekwantvisserij

Jan aan 't Goor was met name bedreven in de hoekwantvisserij, een vaardigheid die hij had geleerd van zijn vader. Al op negenjarige leeftijd ging hij mee naar zee. Naast het hoekwant viste Aan 't Goor met sleepnetten, staande netten en de kuil op haring, spiering, bot, garnalen en aal. Na zijn huwelijk - in 1912 - werd Jan aan 't Goor schipper op de Vollenhoofse bons en viste tot omstreeks 1925 met 'vreemde' knechten. In laatstgenoemd jaar kwam oudste zoon Hannes bij zijn vader aan boord. Enkele jaren later werd de tweede zoon, Hendrik, eveneens knecht op de EB 1.

Hendrik aan 't Goor

In 1938 verliet Hannes het bedrijfje van zijn vader. Vanaf dat jaar tot 1950 viste Jan aan 't Goor met zijn zoon Hendrik. De hoekwantvisserij bleef hoofdmiddel van bestaan. In november 1950 nam Hendrik de vergunning van zijn vader over. Die was gedwongen zijn vissersbestaan op te geven vanwege de gezondheidstoestand van zijn vrouw.
In het najaar van 1955 beëindigde Hendrik aan 't Goor (1917-1993) de visserij vanwege de inpolderingswerkzaamheden. De botter werd in 1957 als pleziervaartuig verkocht aan R. van de Belt uit Oude Wetering (ZH).

Pleziervaartuig

Hoe lang Van de Belt de EB 1 in bezit heeft gehad is niet precies bekend. Vast staat in ieder geval dat de botter een tijdje Kampen als thuishaven heeft gehad. In die tijd voer het schip onder de naam 'Almere'.
In de zestiger jaren kreeg de botter Spakenburg als thuishaven. De voormalige EB 1 was op dat moment al voorzien van een roef. Voor tweeduizend gulden werd de botter door de werf van Nieuwboer aangekocht en vervolgens opgetimmerd. De dekens werden vernieuwd en verlaagd en er werd een andere mast op de schuit gezet. Dit was de oorspronkelijke mast van de HK 127. Nieuwboer verkocht de botter na verloop van tijd voor achtduizend gulden aan de toenmalige burgemeester van Bunschoten-Spakenburg.
In 1967 ging de botter over in handen van de Barneveldse tandarts P. Brantjes. Hij heeft verscheidene jaren met de botter als pleziervaartuig gevaren op het IJsselmeer, de Waddenzee en de binnenwateren. Het schip kreeg de naam 'Willem Eggerts'. Deze naam is overgenomen van een in 1885 gebouwde driemastbark van 1353 ton, het eerste ijzeren zeilschip van de Nederlandse vloot. Het was het vlaggeschip van de vroegere rederij N. Brantjes en Co. uit Purmerend.
In 1972 werd de botter - via Aart Nieuwboer - voor zestienduizend gulden verkocht aan de Duitsers Hartmann Smit en Willy Schlenker. Zij brachten een ijzeren plecht op de botter aan en hebben het vlak voor een deel vernieuwd. Smit en Schlenker verkochten de schuit enkele jaren later aan drie andere Duitsers, waarvan er één uiteindelijk eigenaar werd, Eckhart Ritmansperger. Het beheer en toezicht van de botter was in al die jaren in handen van Aart van Diermen uit Spakenburg.
In 1992 verkocht Eckhart Ritmansperger de botter voor vijftienduizend gulden aan de Stichting tot Behoud van Elburger Botters. Na een aantal noodzakelijke reparaties op de werf van Nieuwboer keerde de voormalige EB 1 eind 1993 terug naar de voormalige thuishaven in Elburg. Opnieuw werd de gemeente Elburg een varend monument rijker...

Boedelbeschrijving

Op 19 april 1886 werd door notaris Mr. H.A. Hoefhamer 'in tegenwoordigheid van G.J. Westerink, ontvanger des polders Oosterwolde en Jan Gerrit Seidel, notarisklerk', een akte van boedelscheiding opgemaakt voor de weduwe B. Kluijtmans- Jaarsma. Deze akte vermeldt onder andere enkele zaken met betrekking tot de visserij:

'Een vischschuit met toebehoren 800,-
Acht haringnetten 56,-
Zeven botnetten 35,-
Oude vischkuil 25,-
Nieuwe vischkuil 75,-
Honderd nieuwe kubben 67,50
Vijftig oude kubben 5,-
In de akte staat verder genoteerd dat Hendrik Westerink Harmenszoon 'wegens de koop eener vischschuit op 28 juni 1884' nog een schuld open had staan van 600 gulden tegen een rente van vijf procent per jaar.

Bedrijfsmiddelen

In 1932 moesten de vissers in opdracht van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet een formulier voor 'waardevermindering' invullen, waarbij vaartuig en viswant moesten worden beschreven. Het betreffende document uit het dossier van Jan aan 't Goor (EB 1), gedateerd 20 september 1932, is bewaard gebleven en omvat de volgende zaken: Bons EB 1, gebouwd in 1894, uitgerust met drie zeilen, twee fokken, twee kluiffokken en een bezaan. Bruto inhoud: 16,341 kubieke meter. 3 dwarskuilen, 3 klaarzakken, 18 spleet hoekwant, 1 kleine kuil,  2 haringdrijfnetten, 8 spieringdrijfnetten, 2 botsleepnetten, 1 botnetgaal, 10 reepjes van 3 stuks staande spieringnetten, 10 floddernetten, 1 stel kuiltouwen, 1 stel sleeptouwen, 6 hoekbakken, 1 aalmand, 10 baken, 1 taanketel, 24 beslagstenen. De geschatte waarde van deze bedrijfsmiddelen bedroeg 1278 gulden.

Wolhandkrab

Hedenmiddag toonde men ons een door den EB 1 schipper J. aan 't Goor gevangen wolhandkrab. Vorig jaar wijdden de bladen breedvoerige artikelen aan dit diertje. Men vreesde nl. dat het onze wateren ook onveilig zou maken, want deze krab is gehaat bij de visschers, daar zij zeer veel schade aanricht aan het vischwant. Deze krabben zakken met de rivieren af naar zee. Enkele visschers vertelden ons, dat het vorige jaar deze krabben veelvuldig gevangen werden, doch dit jaar slechts enkele. De verwachting, dat de wolhandkrab zich snel zou uitbreiden, is wat het IJsselmeer betreft, blijkbaar niet uitgekomen.

Bron: Nieuws- en Advertentieblad Elburg en Omstreken [26 oktober 1937]

Drenkeling

'Heden 13 juni 1942, verscheen voor mij Ambtenaar van den burgerlijke stand der gemeente Elburg: aan 't Goor, Jan, oud 54 jaren, visscher wonende te Elburg die, op grond van eigen wetenschap, verklaarde dat hij op 8 juni dezes jaars, des voormiddags te negen uur, in het IJsselmeer had drijvende gevonden een lijk van een man. Op het lijk zijn aangetroffen rekeningen van de 'Sergeants Mess' ten name van F/Sgt. Womar (of Womac) troepenonderdeel R.A.F. Station Swinderby. Andere gegevens zijn den aangever niet bekend.

Waarvan akte, welke is voorgelezen. [W.g. J aan 't Goor]

Naschrift: Frederick John Ernest Womar maakte deel uit van het 408e squadron (R.C.A.F.). Hij verongelukte op 2 juni 1942. Zijn stoffelijke resten zijn bijgezet op de Algemene Begraafplaats te Amersfoort (Oud Leusden).

Bron: Register der akten van overlijden, 1941-1950. [Gemeente Archief Elburg]

Bijzondere paling

Schipper J. aan 't Goor van de EB 1 toonde maandagavond aan de Gem. Visafslag een bijzondere paling. Deze was n.l. geheel doorschijnend en wit met een oranje kop. Onder de palingen komen verschillende variaties van kleuren voor, maar een dergelijk exemplaar had nog nimmer iemand gezien.

Bron: Elburger Courant [20 augustus 1948]

EB 1 te koop

Op 18 februari 1957 schreef havenmeester Hannes aan 't Goor een brief aan de heer J.G. de Groot uit 's-Gravenhage waarin hij de botter van zijn vader te koop aanbood. Een fragment uit deze brief:

' (...) Dit is het schip wat ik u reeds te koop aanbood. Het schip is lang 13 meter en breed 4 meter, de diepgang is 115 cm. Uitgerust met een Dodge-motor, welke zowel benzine als petroleum verbruikt (20 PK). Voorts compleet tuig, d.w.z. grootzeil, fok, kluiffok, kleine kluiffok en bezaan. Het schip verkeert in zeer goede staat van onderhoud en heeft het aanzien van een nieuw vaartuig. Het is daartoe blank eiken gelakt. Het heeft voorts de eigenschappen dat het snel zeilt en zeer gemakkelijk in de vaart is.
Het schip ligt momenteel een jaar te koop tegen een vraagprijs van 6000 gulden. Bijzondere omstandigheden noodzaken vader echter thans de prijs te verlagen (voortgaande ziekte e.d.) en om deze reden wordt het schip thans te koop aangeboden voor de prijs van 4500 gulden. (...)' 

Bron: Correspondentie havenmeester H. aan ’t Goor [1957]

Bronvermelding: De informatie komt uit het boek Historie van de Elburger Vissersvoot. Auteur: Willem van Norel (Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop).